De contouren van de splitsing van het volk
Aan de beëindiging van het huwelijk tussen God en Zijn volk ging iets vooraf: de twaalf stammen splitsten zich in twee 'huizen': het huis van Israël en het huis van Juda. Deze twee huizen - je kunt ook zeggen: koninkrijken, of: het tweestammenrijk en het tienstammenrijk - gedroegen zich als twee afzonderlijke volken, met zelfs elk een eigen eredienst.
De concrete oorzaak van deze scheiding wordt beschreven in 1 Koningen 11. We komen hier later nog op terecht. De twee 'huizen' die ontstonden, bestonden uit een volk met twee stammen en een volk met tien stammen. De twee stammen van het eerste huis waren Juda en Benjamin. Het tweede huis bestond uit de overige tien stammen. Bij de start van het huwelijk tussen God en Zijn volk was er sprake van een compleet volk met twaalf - of dertien - stammen. De Bijbel geeft zo'n twintig opsommingen van de stammen waaruit het volk bestond. Zo kan het gebeuren dat in de ene opsomming de naam van een stam ontbreekt, terwijl die in een andere opsomming weer wel staat. In de basis waren de twaalf stammen voortgekomen uit de twaalf zonen van Jakob. De twaalf stammen dragen dan ook de namen van Jakobs twaalf zonen. Op een zeker moment werd de stam Levi apart gezet. De Levieten zouden zorg gaan dragen voor het heiligdom. In eerste instantie was dat de tabernakel en later de tempel.
Zo bezien waren er elf stammen over. Wat we ook zien is dat één van deze elf stammen, de stam Jozef, voortaan als twee stammen door zou gaan; de stammen namelijk die voortkwamen uit de twee zonen van Jozef (die hij in Egypte verwekt had): Efraïm en Manasse. Daarmee werd (ook) Jozef uit de lijst met de twaalf stammen gehaald, zodat er tien stammen over waren, die op hun beurt weer aangevuld werden met de twee stammen Efraïm en Manasse, waardoor het er weer twaalf zijn. Zie bijvoorbeeld de opsomming in Numeri 26, waar aanvankelijk deze twaalf staan vermeld - zonder Levi - maar waar daarna alsnog de priesterstam Levi wordt genoemd, wat het totaal op dertien stammen brengt.
Het huis van Israël wordt in de Bijbel soms ook aangeduid als Efraïm, maar heel vaak als Israël. Het tweestammenrijk wordt altijd aangeduid als Juda. Er konden zich Levieten bij zowel het tweestammenrijk als het tienstammenrijk bevinden.
Het is opvallend dat je al vóór de splitsing van het volk in tweeën - zoals in 1 Koningen 11 beschreven - in sommige eerdere geschiedenissen al de contouren ziet van de latere twee koninkrijken: Juda en Israël. Zo is er in de geschiedenis van David en Jonathan al sprake van een verbond tussen deze twee. David kwam uit de stam Juda en Jonathan uit de stam Benjamin, de twee stammen die later het tweestammenrijk zouden vormen.
David werd eerst tot koning gezalfd over "het huis van Juda" (2 Sam. 2:4). Hij was toen koning in Hebron. Later sloten "alle stammen van Israël" (2 Sam. 5:1) - namelijk: "alle oudsten van Israël" - zich bij David aan. Zij "zalfden David tot koning over Israël. Dertig jaar oud was David toen hij koning werd; veertig jaar heeft hij geregeerd. Te Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en in Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar over heel Israël en Juda" (2 Sam. 5:3-5). Toen was er dus al sprake van "Israël en Juda". En: "De tijd nu die Salomo in Jeruzalem over heel Israël regeerde, was veertig jaar" (1 Kon. 11:42).
Ook Saul trad "gedurende veertig jaar" op als koning (Hand. 13:21). Hij kwam uit Benjamin. David regeerde veertig jaar als koning waarvan drieëndertig over heel Israël en Juda. Zo bezien, is Salomo de enige uit het geslacht van David die de volle periode van zijn koningschap over geheel Israël regeerde. Dat maakt overigens ook dat we met zekerheid kunnen vaststellen dat het Bijbelboek Prediker door Salomo geschreven is: "De woorden van Prediker, de zoon van David, koning in Jeruzalem" (Pred. 1:1) en "Ik, Prediker, was koning over Israël in Jeruzalem" (Pred. 1:12). Salomo gebruikt de benaming "Prediker" zevenmaal in dit Bijbelboek: driemaal aan het begin (Pred. 1:1, 2 en 12); eenmaal in het midden (Pred. 7:27) en driemaal aan het einde (Pred. 12:8, 9 en 10). Het Hebreeuwse grondwoord voor 'Prediker' betekent: bijeen brenger, en is afgeleid van '(bijeen) roepen'. En dat is precies wat Salomo doet in 1 Koningen 8:1, hij riep bijeen. In het Oude Testament is het woord 'gemeente' van dit (bijeen) roepen afgeleid: kahal.
De splitsing van het volk
Zoals gezegd beschrijft 1 Koningen 11 de concrete oorzaak van deze scheiding van heel Israël in twee koninkrijken. Hoewel Salomo als koning een geweldige start maakte - zie 1 Koningen 8 e.v. - vervalt hij, eenmaal op hoge leeftijd gekomen, in afgoderij: "Hij had zevenhonderd vrouwen - vorstinnen - en driehonderd bijvrouwen. Zijn vrouwen deden zijn hart afwijken. Het was in de tijd van Salomo's ouderdom dat zijn vrouwen zijn hart deden afwijken, achter andere goden aan, zodat zijn hart niet volkomen was met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David ..." (1 Kon. 11:3 en 4). Lees vers 1-8 van dit hoofdstuk voor een completer beeld van Salomo's ongehoorzaamheid.
De straf die daarop volgde én het uitstel daarvan wordt in vers 11-13 beschreven: "Daarom zei de HEERE tegen Salomo: Omdat het bij u gebeurd is dat u Mijn verbond en verordeningen, die Ik u geboden heb, niet in acht hebt genomen, zal Ik het koninkrijk zeker van u losscheuren en het aan uw dienaar geven. In uw dagen zal ik dat echter niet doen, omwille van uw vader David. Ik zal het uit de hand van uw zoon losscheuren. Alleen, Ik zal niet het hele koninkrijk van u losscheuren: één stam zal Ik aan uw zoon geven, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, dat Ik verkozen heb". Die ene stam die aan Salomo's zoon gegeven wordt, is Benjamin; en zo is er sprake van een tweestammenrijk (Juda en Benjamin). De betreffende zoon van Salomo is Rechabeam, die koning wordt over het huis van Juda. Jerobeam - een dienaar van Salomo - kwam tegen Rechabeam in opstand en zou de koning worden van het tienstammenrijk.
De profeet Ahia bevestigde dit nog eens: "Toen pakte Ahia het nieuwe kleed dat hij aanhad, en scheurde het in twaalf stukken. Hij zei tegen Jerobeam: Neem tien stukken voor uzelf. Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga het koninkrijk uit de hand van Salomo losscheuren en Ik zal u tien stammen geven. Maar één stam zal voor hem zijn, omwille van Mijn dienaar David" (vs. 30-32a).
Na Salomo's dood (vs. 42 en 43) gaan al deze dingen in vervulling. En vanaf dat moment worden de verwikkelingen rond de koningen van Juda en de koningen van Israël beschreven. Jerobeam begint meteen al met het maken van twee gouden kalveren: "... het ene in Bethel (het zuiden) en het andere zette hij in Dan (het noorden)" (1 Kon. 12:29).
Het zijn deze twee rijken - Juda en Israël - waarvan de Heere zou scheiden. En wel op de twee manieren die in de inleiding van dit artikel staan vermeld.
De scheiding van het huis van Israël - de echtscheidingsbrief
Deuteronomium 24:1 heeft het over "iets schandelijks" als reden tot echtscheiding: "Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt ...". Dit schandelijke duidt op hoererij, overspel, etc. Betrekken we dit op het huwelijk van de HEERE met het huis van Israël, dan betekent overspel het aanbidden van een andere god (= afgod); oftewel: afval van het verbond.
We lezen in Mattheüs 19:7 ook over een echtscheidingsbrief. In gesprek met de Heere Jezus zeggen de Farizeeën tegen Hem: “Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten?" Hiermee verwezen zij naar Deuteronomium 24:1 en 3. Er staat letterlijk: 'een brief van scheiding', waarbij het woord 'scheiding' de vertaling is van het Griekse apostasion. Het grondwoord dat hieraan ten grondslag ligt, is afistèmi, dat opgebouwd is uit twee grondwoorden: apo (af, vanaf) en histèmi (staan, doen staan, plaatsen). Het idee is dat je ergens op staat en daar vanaf valt. Het huis van Israël bevond zich door het verbond in een bepaalde positie, maar viel daar af. Een aanverwant woord is apostasia, afval. Dit wordt in 2 Thessalonicenzen gebruikt door Paulus: "Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet" (2 Thess. 2:3 en 4). De afval waarover Paulus hier schrijft, is in feite het uit de huwelijkspositie raken door overspel van het volk met een andere god. Dit is overigens ook meteen een blik in de toekomst, die ons brengt bij degene die zich in de tempel zal zetten en inderdaad aanbeden zal worden. Behalve in deze tekst is er bijvoorbeeld in Openbaring 13:4 sprake van het aanbidden van de draak en het beest uit de zee.
De geschiedenis vertelt ons dat de Heere van de tien stammen gescheiden is door middel van de echtscheidingsbrief. We lezen in Jeremia 3:6-8 het volgende: "In de dagen van koning Josia zei de HEERE tegen mij: Hebt u gezien wat het afvallige Israël gedaan heeft? Zij ging elke hoge berg op en onder elke bladerrijke boom, en bedreef daar hoererij. Ik zei, nadat zij al deze dingen gedaan had: Keer terug naar Mij, maar zij keerde niet terug. Dat zag haar trouweloze zuster Juda. Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij bedrijven".
Het 'terugkeren' in het middelste vers is de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord sjoev, dat behalve met 'terugkeren', ook met 'bekeren' vertaald wordt, zie bijvoorbeeld vers 10! Dat we hierbij inderdaad mogen denken aan een huwelijk dat verbroken wordt, blijkt bovendien uit vers 14: "Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ík heb u getrouwd".
In 2 Koningen 17 zien we hoe dit wegzenden met de echtscheidingsbrief in zijn werk ging. Ten tijde van Achaz, de koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, de laatste koning van Israël (vs. 1).
In het negende jaar van de regering van Hosea kwam de koning van Assyrië. Hij nam Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk in en voerde Israël weg (vs. 6). De concrete reden hiervan wordt nog eens herhaald: "Dit gebeurde omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen de HEERE, hun God, Die hen uit het land Egypte geleid had, onder de hand van de farao vandaan, de koning van Egypte. Zij hadden andere goden vereerd ..." (vs. 7). Ook in dit hoofdstuk staat dat Juda net zo ongehoorzaam was geweest als Israël (vs. 13 e.v.). Toch was het met name het tienstammenrijk Israël dat weggevoerd werd. En in vers 22 en 23 lezen: "De Israëlieten wandelden overeenkomstig alle zonden van Jerobeam, die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af, totdat de HEERE Israël van Zijn aangezicht wegdeed, zoals Hij gesproken had door de dienst van al Zijn dienaren, de profeten. Zo werd Israël in ballingschap uit zijn land weggevoerd naar Assyrië ...". De gebieden die genoemd worden, zijn Assyrië - dat is het noordelijke gebied van Mesopotamië (= het gebied tussen de Eufraat en de Tigris) - en Medië, dat nog veel verder naar het oosten lag.
Het verbond met de tien stammen stopte vanwege de echtscheidingsbrief
Over het algemeen wordt uitgegaan van het jaar 722 voor Christus dat het huis van Israël werd weggezonden. Volgens Sir Robert Anderson, moeten we uitgaan van het jaartal 721 voor Christus (The Coming Prince, blz. 278 en 279).
Je ziet overigens hier ook hoe belangrijk het is dat je goed kijkt wanneer wat bedoeld wordt met ‘Israël’. Heb je het over Israël in de periode van Jerobeam tot Hosea (de eerste en de laatste koning van het huis van Israël), dan gaat het over de tien stammen. Zie bijvoorbeeld 2 Koningen 17:21. Heb je het over Israël tijdens de regering van Salomo, of over de periode dat het volk uit Egypte werd uitgeleid en door de woestijn geleid werd, dan gaat het over al de stammen van Israël.
Ook in verband met het nieuwe verbond is er (nog steeds) sprake van twee 'huizen': "Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten ..." (Hebr. 8:8). Twee verzen verder lijkt de term "het huis van Israël" op alle stammen te slaan (vs. 10).
Hoe het ook zij: het is altijd belangrijk om de dingen in hun Bijbelse context te lezen; en je in dit geval af te vragen: Wie behoort tot Israël, is een Jood een Israëliet, is een Israëliet een Jood? En hoe zit het met de heidenen, kunnen heidenen Israëlieten zijn, wie zijn de besnedenen en de onbesnedenen? Het zijn vragen die ook in de komende artikelen van deze serie zullen meespelen.
Na de wegzending van het huis van Israël zitten we met de volgende situatie: er was voor wat betreft de tien stammen een officieel einde aan het huwelijk van God met Israël gekomen. Hij had dit huwelijk oorspronkelijk op de Sinaï gesloten: "... het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden - Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE" (Jer. 31:32). De echtscheidingsbrief was een officieel document waarmee een officieel huwelijk werd beëindigd.
Ook het tweestammenrijk Juda is een tijdlang uit het land weggevoerd geweest, zeventig jaar namelijk (zie Jer. 25:14 en Dan. 9:2). Alleen was er in het geval van Juda geen sprake van een echtscheidingsbrief. De ballingschap van Juda was tijdelijk. Het huwelijksverbond dat op de Sinaï met heel Israël was gesloten (het oude verbond, of: de wet), was na de scheiding van het huis van Israël, nog steeds van kracht voor het huis van Juda. Het huwelijk tussen de Heere en het huis van Juda zou pas tot een einde komen toen de Man stierf aan het kruis op Golgotha. Hierover meer in het volgende artikel.