Spreekt de apostel dan tot de zogenoemde ‘eerbiedwaardige kerkelijke excellenties’? De bisschoppen en aartsdekens, dominees en pastoors? Nee, de apostel Paulus wist in zijn tijd van hun bestaan nog niets af. Niet tot een bepaalde vooraanstaande groep mensen zijn deze woorden gesproken, niet tot rijken en aanzienlijken, maar tot dienaren, ja, tot slaven.
Onder de werkende menigte, de handelsreizigers, de winkeliers, de militairen, de hofhuishouding, en noem maar op, vond Paulus – net als wij vandaag – gelovige mensen. En tot hen zegt de apostel:
“Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen; gij weet toch, dat gij van de Here tot vergelding de erfenis zult ontvangen. Gij dient Christus als Heer.” (Kol. 3:23-24)
Deze uitspraak veredelt de routine van het dagelijkse werk en werpt een gouden licht op de meest eenvoudige baantjes. Iemand de voeten wassen mag dan een nederig werkje zijn, maar Zijn voeten te mogen wassen is een koninklijke karwei. Iemands schoenen poetsen is misschien het werk der armen, maar als die schoenen van de Koning zijn is het een vorstelijk voorrecht. De winkel, de schuur, het washok en de smidse... zij worden tempels als de werkers hun arbeid verrichten tot de eer van de allerhoogste God! Dan is de dienst aan God niet een kwestie van een paar uurtjes en een paar plaatsen, maar wordt het hele leven heilig voor God. Elke plaats en elk werktuig is dan net zo heilig als de voorwerpen in de tempel!
Laat niemand onder de gelovigen het vergeten: Gij dient Christus als Heer, en het loon van uw werk zal groot zijn in de hemel bij God.
Neem mijn leven, laat het Heer,
Toegewijd zijn aan Uw eer;
Neem mijn handen, dat zij ’t merk,
Dragen van Uw liefdewerk.
Elke dag, ja ied’re stond,
Zij Uw lof in mijne mond.
Elke schrede van mijn voet,
Zij geheiligd door Uw bloed.