Woordstudie - Deel 1: Koning(en) & Priester(s)

Woordstudie

Deel 1: Koning(en) & Priester(s)

Psalm 110 is een Messiaanse Psalm bij uitstek. We zien dat deze Psalm wordt aangehaald in Matteüs 22. In dit hoofdstuk vraagt de Here Jezus aan de Farizeeën: "Wat dunkt U van de Christus? Wiens zoon is Hij?" (vs. 42). De Farizeeën geven als antwoord: "Davids Zoon". Hierop vraagt de Here Jezus: Hoe kan David Hem dan door de geest zijn Here noemen, als hij zegt: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan Mijn rechterhand, totdat ik Uw vijanden onder Uw voeten gelegd heb. Indien David Hem dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?". Het antwoord op deze vraag is slechts te vinden in de persoon van Christus. Naast Matteüs 22 wordt deze psalm ook in andere Nieuwtestamentische schriftplaatsen op Hem van toepassing gebracht.

Koningschap

Zowel het koningschap als het priesterschap komen in deze psalm naar voren. Het Oude Testament spreekt al snel over beide ambten. De eerste maal dat er specifiek over God als Koning gesproken wordt, vinden we in Numeri 23:19-21: "God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen, en zegent Hij, dan keer ik het niet. Men schouwt geen onheil in Jacob, en ziet geen rampspoed in Israël. De HERE, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem".
Deze tekst laat zien dat er slechts één koning is over Israël en dat is de Here Zelf. Toch zien we dat God in Deuteronomium - dat is op het moment dat het volk op het punt staat het beloofde land in te trekken - al instructies geeft, voor het geval het volk toch een (menselijke) koning wil: "Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de HERE, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken (gojim) rondom mij hebben ..."(hfdst. 17:14).
Later, ten tijde van Samuël, verlangt het volk inderdaad een koning. In 1 Samuël 8:5 zeggen de oudsten van Israël tot Samuël: "Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken (gojim)". De woorden uit Deuteronomium 17 bleken profetische woorden te zijn. Met het verlangen om een eigen koning te hebben, verwierp het volk de Here Zelf: "... Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn" (1 Sam. 8:7b).

Saul wordt tot koning gezalfd (1 Sam. 10:1). Het hier gebruikte woord voor 'zalven' is 'masjach', waar het Hebreeuwse 'masjieach', Messias, gezalfde van is afgeleid. Het Griekse woord voor 'gezalfde' is 'christos', Christus.
De koning werd dus tot dat ambt gezalfd, waarmee hij een gezalfde, een messias, werd. Andersom betekent dit, dat de Gezalfde (onder meer) Koning zou zijn. Na Saul komt de man naar Gods hart: David. Ook hij wordt door Samuël gezalfd. In 1 Samuël 16:3, 11 en 12a lezen we: "Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik u zal aanwijzen (...) Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de HERE: Sta op, zalf hem, want deze is het. Samuël nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des HEREN David aan". In tegenstelling tot Saul, is David een heenwijzing naar de Here Jezus Christus. Als we in het Nieuwe Testament lezen dat Hij de Zoon van David is, betekent dit naast het feit dat Hij de Erfgenaam van de troon van David is ook, dat Hij de Gezalfde is! 'Zoon van David' was namelijk een omschrijving van de Christus (zie Matt. 22:42). Roepen mensen de Here aan als 'Zoon van David' (zie bijv. Bartimeüs in Luc. 18:38), dan belijden ze daarmee ook dat ze Hem (h)erkennen als Messias!
David als beeld van de Heer bevat trouwens prachtige lijnen. We zien in 1 Samuël 16 David gezalfd worden, terwijl Saul nog koning is. Pas later wordt David door de mannen van Juda tot koning over Juda gezalfd (2 Sam. 2:4) en nog later (zeveneneenhalf jaar later, 2 Sam. 5:5), wordt hij door de oudsten van Israël tot koning over Israël gezalfd (2 Sam. 5:3). Zo zien we dat ook in de vervulling in Christus terug: God heeft Hem tot Christus aangesteld, terwijl er toch nog een ander overste (Joh. 14:30 en Efe. 2:2) en god (2 Kor. 4:4) is. Straks zal Hij ook door Zijn volk als zodanig worden erkend!

Priesterschap

Behalve dat in Psalm 110 op het Koningschap van de Messias wordt gewezen, lezen we ook van priesterschap. In de Bijbel is sprake van twee priesterordeningen, die van Melchisedek en die van Levi. Wat de laatste betreft, toont de Bijbel dat ook de (hoge)priester tot zijn ambt werd gezalfd. De eerste maal dat dit gebeurt, staat in Leviticus 8, waar de wijding van Aäron en zijn zonen tot priester wordt vermeld. Dit alles gebeurde volgens het uitdrukkelijk gebod van de HERE: "Dit is het, wat de HERE geboden heeft te doen" (vs. 5). In het volgende vers lezen we dan: "En Mozes deed Aäron en zijn zonen naderen en wies hen met water ...". Na deze wassing bekleedde Mozes Aäron met de hogepriesterlijke kleding en zalfde hij hem: "Daarna goot hij van de zalfolie op het hoofd van Aäron, en hij zalfde hem om hem te heiligen" (vs. 12). Ook hier is weer sprake van hetzelfde Hebreeuwse woord 'masjach' voor 'zalven'. Met andere woorden: ook de priester was een gezalfde en wijst als zodanig heen naar de Gezalfde.
Nu kon de Here Jezus Christus niet letterlijk priester zijn in de ordening van Levi. Als Koning kwam Hij immers uit de stam Juda. Desondanks is het 'hogepriester-zijn' wel een beeld dat in de Heer zijn volledige vervulling zou krijgen.

Beide ambten in Christus verenigd

Zowel het koningschap als het priesterschap komen in de Here Jezus bij elkaar. Hij is als Gezalfde (= Messias, Christus) Koning én Priester!

a. in beeld

De Hebreeënbrief leert ons dat de Heer boven engelen is gesteld (hfdst. 1:4 e.v.), maar ook boven Mozes (hfdst. 3:3) en boven Jozua (hfdst. 4). Wat het priesterschap betreft, is Hij boven Aäron gesteld, zo leren de hoofdstukken 5 - 7. Hij was dan ook niet Levitisch priester maar Priester naar de ordening van Melchisedek. Deze bijzondere persoon uit het Oude Testament vormt een volmaakt beeld van de Here Jezus Christus. Zoals Psalm 110 wijst op Zijn koningschap en priesterschap zo doet Melchisedek dat ook. Hij is enerzijds priester van God, de Allerhoogste, anderzijds is hij koning van Salem (= vrede) (Gen. 14:14). Bovendien betekent zijn naam: koning der gerechtigheid (zie Hebr. 7:2).

b. in profetie

In Zacharia 6 staat één van de profetieën met betrekking tot de Spruit. Er wordt in het Oude Testament viermaal naar de Spruit verwezen:
Jesaja 4:2a "Te dien dage zal des HEEREN SPRUIT zijn tot sieraad en heerlijkheid ..." (Statenvertaling);
Jeremia 23:5 "Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal als Koning regeren en verstandig handelen, Die zal recht en gerechtigheid doen in het land" (zie ook Jer. 33:15);
Zacharia 3:8b "... zie, Ik zal Mijn Knecht, de Spruit, doen komen ..." en
Zacharia 6:12a "Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een Man, wiens naam is Spruit".
Het woord 'Spruit' wordt terecht met een hoofdletter vertaald. We hebben namelijk te doen met een naam. Een naam, die gedragen wordt door Christus. In de hiervoor aangehaalde vier verzen worden vier zijden van de Here Jezus belicht, zoals ook de vier evangeliën op viervoudige wijze van Hem getuigen: als God (Johannes), als Koning (Matteüs), als Knecht (Marcus) en tot slot als Mens (Lucas). Maar Zacharia laat wel zien dat Hij niet zomaar een mens was! Zacharia 6 vervolgt namelijk met : "Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een Man, Wiens naam is Spruit. Ja, Hij zal de tempel des HEREN bouwen en Hij zal met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op Zijn troon; en Hij zal Priester zijn op Zijn troon; heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn" (vs. 12b en 13).
Hier vinden we de twee ambten van priesterschap en koningschap verenigd in die ene Persoon, de Spruit. Vooral het einde van vers 13 is opvallend, want hoewel er tot dan enkel gesproken wordt over 'Hij' (in het enkelvoud), staat er dan opeens: "heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn", dat is tussen beide ambten.

c. in vervulling

Natuurlijk is er vanuit de Bijbel veel naar voren te brengen, waaruit blijkt dat beeld en profetie hun vervulling vinden in de Here Jezus. Daarom staan we nu en voornamelijk stil bij het begin van Zijn (openbare) bediening. Dat begin vond plaats bij Johannes de Doper. Deze doopte een doop van bekering (Matt. 3:11; Hand. 19:4). "Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om Zich door hem te laten dopen" (Matt. 3:13). De reactie van Johannes is begrijpelijk: "Maar deze trachtte Hem daarvan terug te houden en zeide: Ik heb nodig door U gedoopt te worden en komt Gij tot mij?" (vs. 14), waarop de Here antwoordde: "Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden" (vs. 15). Toen de Here op aarde was, was de wet des HEREN in Zijn binnenste. Psalm 40 spreekt daarvan. We mogen aannemen dat de Here ook hier met het vervullen van gerechtigheid verwees naar de gerechtigheid der wet. Daarom kan de doop van de Here Jezus niet vergeleken worden met de doop die gelovigen ondergaan. Zoals we al eerder zagen, moesten de priesters vóór hun zalving een wassing ondergaan (Lev. 8). Hier zien we dat de Heer hetzelfde onderging, en wel vóór de Geest Gods als een duif op Hem neerdaalde, als vervulling van de zalving in het Oude Testament. (Denk aan David, die na zijn zalving door de Geest des HEREN aangegrepen werd). In het einde van zijn dienst op aarde onderging de Here opnieuw een doop (Luc. 12:50): de doop in de dood. En in Zijn opstanding bewees Hij Zijn Zalving; bewees Hij dat Hij de Christus was, de Zoon van God (Rom. 1:4). Psalm 110 spreekt van een nog later moment: Zijn hemelvaart, het einde van Zijn aanwezigheid op aarde tweeduizend jaar geleden. Boven is Hij nu. In Zijn positie als Koning en Hogepriester.

Koning(en) & Priester(s)

Koningen en priesters

In enkele teksten spreekt de Bijbel over het priesterschap van gelovigen. Dat gebeurt in 1 Petrus 2:9 en Openbaring 1:6. In deze teksten staat achtereenvolgens: "Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht" en "Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt".
Met name de eerste aangehaalde tekst wijst op het verbondsvolk. 1 Petrus 2 is immers de herhaling onder het Nieuwe Verbond van wat onder het Oude Verbond tegen hetzelfde volk gezegd werd?! In Exodus 19:6 lezen we: "En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult".

Toch worden de woorden uit de Petrusbrief vaak op de gelovigen van nu toegepast, wat op zijn minst tegenstrijdig is: enerzijds zeggen dat de Gemeente van Christus niet in plaats van Israël gekomen is en de vervangingstheologie van de kerk bestrijden, maar anderzijds toch deze verzen op de Gemeente van nu toepassen. Terwijl de HERE het zo duidelijk tegen Mozes zei: Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult"!
Laten we deze woorden echter op de plaats waar de Here ze gesteld heeft, dan wordt het vanzelf duidelijk. In 1 Petrus en Openbaring wordt gesproken tot hen die door het Nieuwe Verbond behoren tot het 'oude Bondsvolk Israël'. Misschien klinkt het voor sommigen wat onwennig, maar door deze woorden op het ene Lichaam van Christus toe te passen, doen we zelfs te kort aan de rijkdommen die God ons gegeven heeft. Zij die priester zijn, mogen immers niet voortdurend in het heilige verblijven? En de hogepriester mocht (onder het Oude Verbond) toch slechts eenmaal per jaar in het heilige der heiligen verschijnen? Van onze rijk gezegende positie in Christus lezen we echter: "Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods" (Efe. 2:19). Hoe dit kan? Wel, omdat God ons in Zijn rijke genade gezegend heeft in Christus en met Christus' positie boven al wat is.

Uit het volk Israël zullen er tot Hem, de levende Steen, komen om zich te laten gebruiken als levende stenen "voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers ..." (1 Pet. 2:4 en 5).
Als priesters en koningen zullen zij het instrument zijn, waardoor ook de volkeren in de wereld in de toekomst zegen zullen ontvangen. 1 Petrus 2:9 zegt: "... om de grote daden te verkondigen van Hem ...". Denk ook aan de belofte aan Abraham: "En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden ..." (Gen. 22:18a).

Tot slot: we zien dit op een prachtige wijze uitgebeeld in het boekje Ruth. Hoewel het niet hetzelfde woord voor zalven is, zegt Naomi tegen Ruth als zij op het punt staat Boaz te ontmoeten: "... baad u dan en zalf u en doe uw opperkleed aan en daal af naar de dorsvloer" (Ruth 3:3). Wassing en zalving. De heidense Ruth als beeld van het volk van Israël, dat oorspronkelijk uit de heidenen genomen werd door God. In Exodus 19:6 staat: "En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig goi, volk". Met 'goi' (wat 'lichaam' betekent in de overdrachtelijke zin van een groep mensen, die samen een lichaam vormen) wordt normaalgesproken een heidenvolk aangeduid. 'Gojim' duidt in de Bijbel op 'heidenen' of 'volkeren'. Zo werd Israël apartgezet door en onder het Oude Verbond. Door ongeloof is het deze plaats wat de heilspositie betreft weer kwijtgeraakt, maar zal die door geloof weer ontvangen. Ze zullen door geloof gewassen worden (1 Joh. 1:9) en de zalving ontvangen (1 Joh. 2:20 en 27) en bekleed worden met smetteloos fijn linnen (Openb. 19:7 en 8) en daar zal ze dan staan: de bruid van het Lam, gesteld tot een koninklijk priesterschap. Op grond van het geloof in de Koning en Priester.

Koningschap (scepter; vs.2)
A1 Vs.1 De HERE (= Jahweh) spreekt
   B1 Vs.2a Wat de HERE doet
     C1 Vs.2b De vijanden van Christus
       D1 Vs.3 Eigen volk en overwinning

Priesterschap (Melchisedek; vs.4)
A1 Vs.4 De HERE (= Jahweh) spreekt
   B1 Vs.5a Wat de HERE doet
     C1 Vs.5b-6 De vijanden van Christus
       D1 Vs.7 Andere volken en overwinning

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'