Zwart op Wit - Deel 14: Paulus' levensloop, reizen en brieven

Zwart op Wit

Deel 14: Paulus' levensloop, reizen en brieven

Om meer zicht te krijgen op de betekenis van het Woord dat God in de verkondiging die Paulus toevertrouwd was (zie Tit. 1:2 en 3), is het belangrijk te ontdekken wat de chronologische volgorde van Paulus' brieven was; wanneer schreef hij welke brief? Door zijn eerste met zijn laatste brieven te vergelijken, zien we hoe God daarin Zijn heilsgeheim als een bloem heeft laten ontluiken.

De meeste van Paulus' brieven zijn te plaatsen binnen het tijdframe van het boek Handelingen. Het zijn juist de groeten en het noemen van bepaalde omstandigheden en plaatsnamen, die ons helpen de chronologische volgorde te ontdekken. Ook met dit soort 'kleine dingen' heeft de Here Zijn bedoeling.

Paulus' afkomst en leven vóór zijn bekering

"Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht (...) Om Zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen ..." (Fil. 3:7 en 8b). Paulus was "een Jood, te Tarsus in Cilicië geboren, doch in Jeruzalem opgevoed, aan de voeten van Gamaliël opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet onzer vaderen, een ijveraar voor God ..." (Hand. 9:11; 22:3 en 26:4). Hij sprak Hebreeuws (Hand. 22:2). Hij leefde als Farizeeër, naar de "meest nauwgezette partij" van de Joodse godsdienst (Hand. 23:6 en 26:5).
Hij trad fel op tegen de Naam van Jezus en vervolgde hen die in Hem geloofden (Hand. 8:1; 9:1-2, 13; 22:4-5; 19-20 en 26:9-11).

Paulus' bekering

"Maar toen het Hem, Die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door Zijn genade geroepen heeft, behaagd had, Zijn Zoon in mij te openbaren ..." (Gal. 1:15 en 16b). Op het moment dat Saulus tot in de "buitenlandse steden" (Hand. 26:11) de gelovigen wilde vervolgen, een volmacht die hij van de overpriesters ontvangen had (Hand. 26:10 en 12), openbaarde de Here Zich aan Paulus op de weg naar Damascus.

Een licht uit de hemel omstraalde hem (Hand. 9:3; 22:6 en 26:13) en "ter aarde gevallen hoorde hij een stem (in de Hebreeuwse taal) tot zich zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?" (Hand. 9:5; 22:7-10 en 26:14 en 15).
Dan spreekt de Here tot hem persoonlijk: "Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal, u verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij" (Hand. 26:16-18). Uit deze woorden blijkt dat Paulus de Here gezien heeft op dat moment. Mogelijk dat dát hem verblindde. Hij krijgt de opdracht naar Damascus te gaan, waar hem gezegd zou worden hoe het verder moest (Hand. 9:6 en 22:10).

Saulus wordt in Damascus naar het huis van een zekere Judas (Hand. 9:11) geleid. Drie dagen lang kon hij niet zien, hij at en dronk niet en was in het gebed (Hand. 9:8, 9 en 11).
Terwijl hij in Damascus verbleef, sprak de Here in een gezicht (dat moet op de derde dag van Paulus' blindheid geweest zijn) tot een discipel, Ananias (een godvruchtig man naar de wet, Hand. 22:12): Saulus had een gezicht gezien waarin hij, Ananias, tot hem kwam, hem de handen oplegde, opdat Saulus weer zien kon (Hand. 9:12).

Na enige aarzeling van Ananias (Hand. 9:13) zei de Here tot hem: "Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om Mijn Naam te brengen voor heidenen en koningen en [de] kinderen Israëls; want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet terwille van Mijn Naam" (Hand. 9:15 en 16). Ananias ging vervolgens naar Saulus toe legde hem de handen op en zei: "Saul, broeder ...". Saulus werd weer ziende en werd gedoopt ter afwassing van zijn zonden, onder aanroeping van Zijn Naam (Saulus kwam immers tot bekering onder de bediening van het Koninkrijk, vgl. Matt. 3:6), hij at en werd versterkt (Hand. 9:17-19 en 22:12-16).

Het is opmerkelijk hoe Ananias de woorden die hij van de Here gehoord had (Hand. 9:15 en 16) overbracht aan Saulus: "De God onzer vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en een stem uit Zijn mond te horen; want gij moet getuige voor Hem zijn bij alle mensen, van hetgeen gij gezien en gehoord hebt" (Hand. 22:14 en 15).

Paulus' bediening (eerste deel)

"Ik breng dank aan Hem, Die mij kracht gegeven heeft, Christus Jezus, onze Here, dat Hij mij getrouw geacht heeft, daar Hij mij in de bediening gesteld heeft, hoewel ik vroeger een godslasteraar en een vervolger en een geweldenaar was" (1 Tim. 1:12 en 13a) en
"... het begin van mijn evangelieprediking ..." (Fil.4:15).

Na korte tijd ("enige dagen") verkondigde Saulus in Damascus in de synagogen, dat "Jezus de Zoon van God is" (Hand. 9:19b en 20). Volgens Galaten 1 is hij daarna in Arabië geweest en vandaar weer teruggegaan naar Damascus (vs. 17).
Daar vertrekt hij na "verscheidene (= voldoende, vele) dagen" noodgedwongen uit Damascus en gaat naar Jeruzalem (Hand. 9:23-26; 22:17-21; en 2 Kor.11:32 en 33).
Dit was het eerste bezoek van Saulus aan Jeruzalem, drie jaar na zijn bekering (Gal. 1:18).

In Jeruzalem schuwen de discipelen hem, waarop Barnabas hem bij de apostelen brengt (Hand. 9:27 en Gal. 1:18 en 19). Let op het verschil tussen "discipelen" en "apostelen". De apostelen die bedoeld worden zijn blijkens Galaten 1 Petrus (Kefas) en Jacobus, de broer des Heren (deze Jacobus, die later ook de brief schreef, is niet één van de Twaalven, maar wel één van de steunpilaren van de gemeente te Jeruzalem, vgl. Gal. 1:19 en 2:9; zie ook Hand. 12:17 en 15:13). In Handelingen 22:17-21 verhaalt Paulus van zijn verblijf in Jeruzalem.

Na een tijd van (vijftien dagen) trad hij vrijmoedig op (Hand. 9:28, 29; 26:20 en Gal.1:18-21). Daarna brachten de apostelen hem vanwege een dreigende moordaanslag naar Ceasarea en vandaar lieten ze hem naar Tarsus vertrekken (Hand. 9:29 en 30). Tarsus ligt in Cilicië. Wat Paulus later dan ook schrijft in Galaten 1: "Daarna ben ik gegaan naar de streken van Syrië en Cilicië" (vs. 21). Vergelijk verder nog Handelingen 9:31 met Galaten 1:22-24.

Petrus

Ondertussen reist Petrus rond en komt te Lydda en Joppe waar achtereenvolgens Eneas en Tabita genezen worden. Op de genezing van Eneas bekeren "alle bewoners van Lydda en Saron zich tot de Here" (Hand. 9:35); na Tabitas genezing staat er dat "velen tot geloof kwamen in de Here".
Terwijl Petrus bij Simon de leerlooier verblijft te Joppe krijgt hij het gezicht over de reine en onreine dieren. Uiteindelijk komt Cornelius, een heiden, tot geloof (Hand. 9:32-10:48).
Na enige dagen (Hand. 10:48), gaat Petrus terug naar Jeruzalem. Daar beschuldigen de joodse gelovigen hem: "Gij zijt binnengegaan bij onbesnedenen en hebt met hen gegeten". Vervolgens verdedigt Petrus zijn handelen met Cornelius (Hand. 11:1-18).
We zien hierin de vervulling van de woorden van de Here Jezus aan Petrus: "Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen ..." (Matt. 16:19). In Handelingen 2 wordt de 'sleutel' gebruikt voor het Joodse volk, hier in Handelingen 10 en 11 voor heidenen. Vergelijk ook Petrus' woorden later in Handelingen 15: "... gij weet, dat God van de aanvang af mij onder u heeft verkoren, opdat door mijn mond de heidenen het woord van het evangelie zouden horen en geloven" (vs. 7).

Verder met Saulus

Na de bekering van een groot aantal Grieken in Antiochië wordt Barnabas door Jeruzalem afgevaardigd om daar naar toe te gaan. Deze vertrekt vervolgens naar Tarsus om Saulus te zoeken; samen gaan ze weer terug naar Antiochië, waar ze een vol jaar verblijven (Hand. 11:20-26). Antiochië ligt in Syrië (vgl. Gal. 1:21).
God gaf door de profeet Agabus te kennen dat er een hongersnood zou komen, waarop de gelovigen in Antiochië een geldelijke ondersteuning sturen aan Judea / Jeruzalem door de hand van Barnabas en Saulus (Hand. 11:27-30).
In dit gedeelte wordt keizer Claudius genoemd, wat ons iets zegt over de tijd waar het om gaat. Claudius leefde van 10 voor Christus tot 54 na Christus; van 41-54 na Christus was hij keizer. Vergelijken we dit met de manier waarop Handelingen 11:28 is geschreven, dan profeteerde Agabus die hongersnood blijkbaar vóór Claudius' regeerperiode; dus vóór het jaar 41.

Dit was het tweede bezoek van Saulus aan Jeruzalem. Dit bezoek aan Jeruzalem noemt Paulus niet in de Galatenbrief.
Onder koning Herodes vindt een zware vervolging plaats. Jacobus, de broer van Johannes, wordt door hem gedood (Hand. 12:1-23). (Dezelfde Jacobus die samen met Johannes en Petrus op de berg der verheerlijking (Matt.17) was.) Ook Petrus wordt gevangengezet, maar wordt door een engel bevrijd. Daarna vertrekt Petrus naar een andere plaats (Hand. 12:17).
Barnabas en Saulus keren terug uit Jeruzalem en nemen ook Johannes (Marcus) mee (Hand. 12:24 en 25). Dit is waarschijnlijk de Marcus van het Marcus-Evangelie (zie ook Hand. 12:12). In Handelingen 12 en 13 zien we ook de verschuiving van de uitvalsbasis van de gemeente van Jeruzalem (in Israël) naar Antiochië (buiten Israël).

In Antiochië zijn profeten en leraars: Barnabas, Simeon (Niger), Lucius (van Cyrene), Manaën (de zoogbroer van Herodes, de viervorst) en Saulus. Barnabas en Saulus worden uitverkoren tot het werk, waarvoor de Heilige Geest hen geroepen had (Hand. 13:1-3).

De eerste reis van Paulus (Hand. 13:4-14:27)

Vanuit Antiochië vertrekken Saulus en Barnabas naar Seleucië en verlaten daar Syrië en varen naar Salamis op Cyprus (Hand. 13:4 en 5).
Ze trekken het hele eiland door tot aan Pafos (Hand. 13:6). Vanaf dit moment wordt Saulus voortaan Paulus genoemd (Hand. 13:9). 'Saul''of 'Saulus was de naam van de koning die zo groot was dat zijn hoofd boven al het volk uitstak (1 Sam. 9:2). Het latijnse 'Paulus' betekent onder meer: gering, klein.

Van Cyprus steken ze over naar het huidige Turkije en komen aan in Perge in Pamfylië. Hier scheidt Johannes (genaamd Marcus) zich van Paulus en Barnabas af en keert terug naar Jeruzalem (Hand. 13:13). Zelf trekken zij door naar Antiochië in Pisidië.
Hier spreekt Paulus in de synagoge op de sabbatdag tot "de mannen van Israël en de vereerders van God". Ook op de volgende sabbatdag wordt Paulus uitgenodigd te spreken. Dan ontstaat er weerstand onder de Joden en wendt Paulus zich tot de heidenen. De Joden veroorzaken een vervolging en Paulus en Barnabas worden verdreven uit dat gebied (Hand. 13:14-50).
Ze reizen naar Ikonium (in Pisidië / Lykaonië). Ook hier prediken Paulus en Barnabas in de synagoge en een grote menigte Joden en Grieken kwamen tot geloof. Er komt echter opnieuw weerstand (Hand. 13:51). Ze nemen de wijk naar "Lystra en Derbe en omgeving", waar in Lystra veel weerstand is, terwijl in Derbe het evangelie verkondigd kan worden (Hand. 14:6-20).
Het is in deze tijd dat de vervolgingen en het lijden van Paulus grote indruk maakten op Timoteüs (vgl. 2 Tim. 3:11).
Vanuit Derbe keren ze weer terug via de plaatsen waar ze al geweest waren: Lystra, Ikonium en Antiochië. Daar versterken zij de zielen der discipelen en vermanen hen te blijven bij het geloof. Ook wijzen zij oudsten aan in de gemeenten (Hand. 14:21-23). Vervolgens terug naar Perge, waar zij dit keer wel het woord verkondigen en naar Attalia vanwaar zij terug voeren naar de thuisbasis Antiochië in Syrië (Hand. 14:24-27).

Tussen de eerste en de tweede reis van Paulus (Hand. 14:28-15:35)

In Antiochië verblijven Paulus en Barnabas "geruime tijd" (letterlijk: geen korte tijd) met de discipelen (Hand. 14:28). In die tijd komen er sommigen uit Judea en leerden wetticisme: zonder besnijdenis geen behoud (Hand. 15:1 en Gal. 2:3 en 4).
De broeders zenden Paulus en Barnabas en "nog enigen met hen" (waartoe Titus behoorde; Gal. 2:1 en 3) vanuit Antiochië naar Jeruzalem naar aanleiding van dit geschil (Hand. 15:2). Ze reizen via Fenicië en Samaria, waar ze vertellen van de bekering der heidenen (Hand. 15:3) en komen te Jeruzalem aan. Dit was het derde bezoek van Paulus aan Jeruzalem, veertien jaar na zijn bekering, op grond van een openbaring (Gal. 2:1).

Ook daar vertellen Paulus en Barnabas aan de apostelen en de oudsten over het werk dat God door hen heen gedaan had (Hand. 15:4), waarna over de kwestie uit Hand.15:1 verder in besloten kring vergaderd wordt. Vergelijk hiermede Galaten 2:2: "... afzonderlijk aan hen, die in aanzien waren ..." Opnieuw wordt het geschil aangescherpt door gelovigen uit de Farizeeën (Hand. 15:5). Uiteindelijk wordt de zaak afgerond door Petrus (Hand. 15:7-11).
Opnieuw vertellen Paulus en Barnabas van het werk des Heren door hen heen (Hand. 15:12; vgl. Gal. 2:7), waarna Jacobus (de broeder des Heren), alles samenvat in een besluit van deze vergadering (Hand. 15:13-21).
Titus werd niet gedwongen zich te laten besnijden (Gal. 2:3).

Uiteindelijk geven Jacobus, Petrus en Johannes, "de steunpilaren" de broederhand aan Paulus en Barnabas: "Wij zouden naar de heidenen, zij naar de besnedenen gaan" (Gal. 2:9) en worden zij met mannen uit het midden der gemeente, Judas en Silas (mannen van aanzien, die ook profeten waren), naar Antiochië gezonden. Ze krijgen een brief mee voor de broeders te Antiochië (Hand. 15:22-30). Na een tijd werden Judas en Silas met een vredegroet teruggezonden naar de apostelen en oudsten te Jeruzalem; dat waren in ieder geval Jacobus, Petrus en Johannes (Hand. 15:32-35).
Volgens Galaten 2 is Petrus korte tijd daarna ook in Antiochië geweest, waarbij het tot een openlijke confrontatie kwam met Paulus (vs. 11 e.v.).

De tweede reis van Paulus (Hand. 15:40-18:22)

Na enige dagen wil Paulus met Barnabas terugkeren naar de steden die zij op hun vorige reis hadden aangedaan. Na ruzie over het wel of niet meenemen van Johannes (Marcus), gaan ze uit elkaar en gaat Barnabas met Johannes naar Cyprus (Hand. 15:35-39).
Na dit geschil besluit Paulus met Silas (Hand. 15:40) op weg te gaan voor zijn tweede zendingsreis met opnieuw Antiochië als uitgangspunt. Hij reisde door Syrië en Cilicië (Hand. 15:41). Opnieuw komt hij te Derbe en Lystra te Lykaonië (Turkije). In deze laatste plaats ontmoet Paulus Timoteüs, "een zeker discipel". Terwille van de Joden wordt hij besneden (Hand. 16:1-3). Op het moment dat Paulus in Lystra komt, is Timoteüs al een discipel. Omdat Paulus hem "mijn waar kind in het geloof" (1 Tim. 1:2) noemt, is hij waarschijnlijk tot geloof gekomen door Paulus' verkondiging tijdens diens eerste reis (Hand. 14:6-9). Gezamenlijk reizen ze verder, waarbij zij in de steden de beslissingen doorgaven die door de apostelen en oudsten te Jeruzalem genomen waren (Hand. 16:4; 15:19-21, 28 en 29). Paulus werkte dus onder het gezag van "Jeruzalem"; de verkondiging lag nog steeds in lijn met de boodschap voor Israël.

Ze trokken "door het Frygisch-Galatische land, maar werden door de Heilige Geest verhinderd het Woord in Asia te spreken" en komen te Mysië (Hand. 16:6 en 7). Van daaruit probeerden ze "naar Bitynië te reizen maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe". Ze moesten blijkbaar niet terug (ten opzichte van Antiochië in Syrië) maar juist verder. Zo komen zij te Troas. Hier krijgt Paulus een gezicht, waarin hem gevraagd wordt naar Macedonië (in het huidige Griekenland) te gaan. Op dit moment blijkt ook Lucas, de schrijver van Handelingen, bij hen te zijn, want zegt hij: wij zochten dadelijk gelegenheid om naar Macedonië te vertrekken (Hand. 16:8-10).

Ze (Paulus, Silas, Timoteüs en Lucas) steken over en komen via Samotrake, Neapolis te Filippi (Hand. 16:11 en 12).
Bij Lydia uit de stad Tyatira (Turkije) nemen ze hun intrek.
Nadat Paulus bij een slavin een waarzeggende geest uitdreef, komen hij en Silas in de gevangenis terecht, door toedoen van de eigenaars van die slavin. De gevangenbewaarder komt tot geloof en Paulus en Silas worden weer in vrijheid gesteld (Hand. 16:15-40). Paulus spreekt later over mishandeling en smaad te Filippi (1 Tess. 2:2).

Daarna trekken ze verder via Amfipolis en Apollonia naar Tessalonica.
Waarschijnlijk verwijst Paulus in Filippenzen 4:15 en 16 naar dit moment. In Tessalonica was een synagoge der Joden. Paulus ging hier "zoals hij gewoon was" binnen. Enkele Joden en een grote menigte Grieken kwamen tot geloof "onder zware verdrukking (1 Tess. 1:6 en 2:14).
De Joden willen echter Paulus en Silas grijpen, doch vinden alleen Jason. Deze wordt voor de stadsbestuurders gesleept, maar na betaling van een borgtocht weer vrijgelaten (Hand. 17:1-10). Door de broeders worden Paulus, Silas (en Timoteüs) gezonden naar Berea.
Zoals altijd gaat Paulus eerst naar de synagoge. De Joden hier gaan dagelijks de Schriften na om te onderzoeken of Paulus' woorden "zo waren". Velen van hen komen tot geloof en ook vele Grieken. Ook hier verhinderen de Joden uit Tessalonica uiteindelijk het werk.
Silas en Timoteüs blijven in Berea en Paulus wordt door zijn geleiders gebracht naar Athene (Hand. 17:10-15). Daar aangekomen vraagt Paulus zijn geleiders of zij Silas en Timoteüs zo spoedig mogelijk naar hem toe willen sturen. Aanvankelijk wacht Paulus in Athene op hen.
Enkele van de mannen van Athene komen tot geloof onder wie Dionysius, de Areopagiet en een vrouw, Damaris (Hand. 17:15-18:1).

Daarna gaat Paulus door naar Korinte in Achaje (Hand. 18:1). Hier ontmoet Paulus de gelovige Jood Aquila (in Pontus, Noord-Turkije geboren) en Priscilla, zijn vrouw. Aquila was evenals Paulus tentenmaker (Hand. 18:2 en 3). Aquila en Priscilla zijn vanwege Claudius' bevel uit Rome (in periode 41-54 na Christus) vertrokken.
Pas hier voegen Silas en Timoteüs zich weer bij Paulus. Vanaf hun komst wijdt Paulus zich geheel aan de prediking tot de Joden. Na afwijzing wendt hij zich tot de heidenen (Hand. 18:4-6).

In Korinte kwam Paulus bij Titius Justus in huis (naast de synagoge). Crispus, de overste van de synagoge komt tot geloof en velen van de Korintiërs geloofden en lieten zich dopen (Hand. 18:7 en 8). Paulus blijft in Korinte gedurende anderhalf jaar (Hand. 18:11).
Aan het einde van die periode wordt Gallio landvoogd van Achaje. Sostenes, de overste van de synagoge wordt, vóór de rechterstoel geslagen.
Na "verscheidene (= voldoende, vele) dagen" (Hand. 18:18) vertrekt Paulus naar Syrië en reist daarbij via Efeze in Asia, waartoe hij eerder op deze reis verhinderd werd (Hand. 16:6).
Priscilla en Aquila vergezellen hem op deze reis. In Efeze laat Paulus Priscilla en Aquila achter en gaat naar de synagoge en houdt besprekingen met de Joden. Ondanks het verzoek van de Joden reist hij al snel over zee verder naar Caesarea in Samaria (Hand. 18:20-22).
Hierna bezoekt hij voor de vierde maal Jeruzalem2) en gaat door naar Antiochië (Hand.18:22).

De derde reis van Paulus (Hand. 18:23-21:15)

Na een tijdlang in Antiochië te zijn geweest, gaat Paulus (met wie, is niet bekend) toch weer op weg voor zijn volgende reis. Vanuit Antiochië doorreist hij het land van Galatië en Frygië (Hand. 18:23), gebieden die in Handelingen 19:1 de "bovenlanden" genoemd worden. Daar versterkt hij de discipelen (vgl. ook Hand. 16:6).
Ondertussen kwam de Jood Apollos (uit Alexandrië) te Efeze en predikte. Priscilla en Aquila leggen hem de weg Gods nauwkeuriger uit waarna hij doorgaat naar Korinte in Achaje (Hand. 18:24-19:1). Na Apollos' vertrek uit Efeze, komt Paulus in die plaats aan (Hand. 19:1-20:1).
Hij treft daar de "ongeveer twaalf mannen" aan, die hij nauwkeuriger de weg uitlegt (Hand. 19:1-7). Deze discipelen wisten alleen van de doop van Johannes. Wellicht is er een verbinding te leggen met Apollos die kort daarvoor ook in Efeze was (zie Hand. 18:25 "ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes").
In Efeze treedt Paulus drie maanden lang vrijmoedig op in de synagoge en probeert "hen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods" (Hand. 19:8). Een aantal verhardt zich echter, waarna Paulus met de gelovigen verdere besprekingen houdt in de gehoorzaal van Tyrannus, gedurende twee jaar. Ieder in Asia hoort het Woord des Heren (Hand. 19:8-10). Later zegt Paulus dat de periode te Efeze totaal drie jaar geduurd heeft (Hand. 20:31).

In de drie jaren te Efeze heeft de apostel wel het één en ander meegemaakt; zie 1 Korintiërs 15:32; 16:9 en 2 Korintiërs 1:8-10.
Ondertussen neemt hij zich voor om via Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen. Daarna zegt hij "moet ik ook Rome zien" (Hand. 19:21).
Paulus zend Timoteüs en Erastus naar Macedonië en blijft zelf nog een "tijd lang" in Asia (te Efeze) (Hand. 19:22).

Paulus krijgt moeilijkheden met Demetrius de zilversmid en na deze opschudding gaat hij naar Macedonië (Hand. 20:1 en 2). Nadat hij die streken doorreisd heeft, waarbij hij "hen uitvoerig toegesproken had", komt hij in Griekenland (Hand. 20:2).
Over het gaan naar Macedonië schrijft de apostel later ook in de tweede Korinte-brief (hfdst. 2:12 en 13), waar we ook lezen dat hij blijkbaar via Troas reisde (waarbij hij tussen Efeze en Troas, waarschijnlijk Achaje bezocht, zie onder De tweede brief aan de Korintiërs), zoals hij dat ook al op zijn tweede reis had gedaan. Titus bevond zich op dat moment niet in Troas. Hoewel in Handelingen de Tius' naam niet voorkomt, hebben we in het voorgaande gedeelte gezien dat hij al in Handelingen 15 een metgezel was van Paulus.

De bezoeken van Paulus aan Korinte en Achaje

Enerzijds lezen we over twee bezoeken van Paulus aan zijn lezers (2 Kor. 1:15 en 16), anderzijds zegt hij ook: "Zie, het is nu reeds de derde maal, dat ik gereed sta tot u te komen ..." (2 Kor. 12:14).
Ook in 2 Korintiërs 13:1 en 2 lezen we over een derde maal: "de derde maal dat ik tot u kom (...) toen ik de tweede maal bij u was".
Het lijkt tegenstrijdig, maar waarschijnlijk moeten we dit alles zo zien: Paulus ging vanuit Efeze, voor een kort bezoek richting Korinte, maar kwam niet in Korinte zelf aan, maar wel in Achaje. (Hij schrijft in deze brief immers tot de gemeente Gods, te Korinte én al de heiligen in geheel Achaje). Dat was Paulus' voornemen (zie 2 Kor. 1:16, waar hij een tweede bezoek aan Korinte, "uw stad" in de zin heeft). 2 Korintiërs 1:23 zegt echter dat hij niet meer te Korinte is geweest, terwijl hij in 2 Korintiërs 13:1 en 2 toch spreekt over een "tweede maal". Hier moeten we dus aannemen dat hij wel in Achaje geweest is, maar niet te Korinte. De woorden "bij u" uit 2 Korintiërs 13:2 slaan dan op heiligen in Achaje, maar niet op de gelovigen te Korinte. Na dit korte bezoek (waar we dus nergens rechtstreeks over lezen) komt hij (waarschijnlijk na nog een tijd in Efeze te zijn geweest) in Troas aan (2 Kor. 2:12), waar hij (blijkbaar volgens afspraak) Titus hoopt te zien. Als Titus daar niet is, gaat hij door naar Macedonië (2 Kor. 2:13). Daar in Macedonië ontmoeten ze elkaar weer (2 Kor. 7:5 en 6). Titus heeft inmiddels goede berichten (2 Kor. 7:5-16).
Zo kan Paulus dus zeggen in 2 Korintiërs 12:14 en 13:1 en 2 dat hij voor de derde maal gereed staat om naar hen toe te gaan, waarvan hij de eerste maal in Korinte zelf was (Hand. 18:1) de tweede maal in Achaje (het gebied waarin Korinte ligt) en de derde maal opnieuw in Korinte is voor een periode van drie maanden (Hand. 20:2 en 3). Hij schrijft deze brief dan dus vanuit Macedonië.

In Handelingen 20:2, waar over "Griekenland" gesproken wordt, moeten we onder meer Korinte verstaan (zie boven). Vergelijk met 2 Korintiërs 13:1 en 2 laat zien dat Paulus in ieder geval twee maal naar Korinte, dan wel Achaje geweest is en op het moment van het schrijven van de 2e Korinte-brief op het punt staat een derde maal daar naar toe te gaan. Daarom nemen we aan dat deze (derde) maal, gelijk valt met "Griekenland" uit Handelingen 20:2. Hier verblijft hij drie maanden (Hand. 20:3).

Na deze drie maanden in Korinte wil Paulus, vanwege moorddreiging van Joodse zijde, over zee terug naar Syrië. Toch besluit hij via Macedonië te reizen (Hand. 20:3). Sopater (de zoon van Pyrrus, uit Berea), Aristarchus en Secundus (uit Tessalonica), Gajus (uit Derbe) en Timoteüs, en Tychikus en Trofimus (uit Asia) reizen met hem mee (Hand. 20:4).
Tijdens de reis door Macedonië reizen deze zeven broeders hem echter vooruit en wachten hem (en Lucas, zie Hand. 20:5 en 6 "wij", "ons") op te Troas.
Paulus gaat (met Lucas) van Fillipi (in Macedonië) naar Troas (Turkije, Hand. 20:6-12), waar zij zeven dagen verblijven. Hier spreekt Paulus op de eerste dag der week (onze zaterdagavond), waarbij Eutychus uit het raam valt. Paulus was van plan om op het dagdeel van die eerste dag (onze zondag) te vertrekken.

Vervolgens ging Paulus te voet naar Assus terwijl de overigen (inclusief Lucas) met de boot gingen. In Assus gaat Paulus bij hen aan boord, waarna de reis verder gaat naar de in het huidige Turkije gelegen plaatsen Mitylene, Chios, Samos en Milete (Hand. 20:13-15).
Hier ontbiedt de apostel de oudsten uit Efeze (Hand. 20:16 en 17). Hij zegt tegen de broeders uit Efeze dat zij zijn aangezicht niet meer zullen zien (Hand. 20:17-21:1). Nadat zij zich "van hen hadden losgescheurd" gaat de reis verder naar Kos, Rodos, Patara (Turkije), en komen zij uiteindelijk in Tyrus (Syrië) aan (Hand. 21:1-3).
Op de reis naar Tyrus komen ze ten zuiden langs Cyprus. In Tyrus ontmoeten ze discipelen, die Paulus aanraden niet naar Jeruzalem te gaan. Het schip lost hier z'n lading en zeven dagen later gaat de reis verder naar Ptolemaïs (Hand. 21:7). Hier blijft Paulus één dag bij de broeders. De volgende dag gaat hij verder naar Caesarea in Samaria (Hand. 21:8-14).

Hier verblijven zij "verscheidene dagen" bij Filippus. De profeet Agabus (zie ook Hand. 11:28) komt daar ook en hij profeteert dat Paulus te Jeruzalem gevangen genomen zal worden door de Joden en dat zij hem aan de heidenen over zullen leveren.
Na zijn verblijf bij Filippus gaat Paulus verder naar Jeruzalem (Hand. 21:15). Dit is zijn vijfde bezoek aan Jeruzalem sinds zijn bekering. Tevens wordt dit bezoek over het algemeen gezien als het einde van zijn derde reis.

Paulus' verblijf en gevangenschap te Jeruzalem (Hand. 21:15-23:23)

In Jeruzalem verblijft Paulus bij een zekere Mnason van Cyprus, één der eerste discipelen. Door enige discipelen uit Ceasarea wordt Paulus daar gebracht. Paulus bezoekt Jacobus, waarbij alle oudsten aanwezig zijn.
Na ruim een week zien Joden uit Asia Paulus (en Trofimus), menende dat Paulus heidenen in de tempel gebracht had. Ze proberen hem te vermoorden, maar "de overste der bezetting" komt tussenbeiden en neemt Paulus gevangen (Hand. 21:15-39), waarna Paulus een toespraak houdt tot de Joden (in het Hebreeuws) vanaf de trappen van de Romeinse kazerne (Hand. 21:40-22:22).

Deze toespraak eindigt in een groot protest van Joodse zijde, waarna de overste door Paulus te geselen, van hem tracht te vernemen hoe de zaak precies in elkaar zit.
Paulus beroept zich op zijn Romeins burgerschap en wordt door de overste voor de Joodse Raad gebracht. De overste wil precies weten waarvan hij door de Joden beschuldigd wordt (Hand. 22:23-30). Hierbij spreekt de apostel de Joodse Raad toe, waarbij hij een heftige discussie uitlokt tussen de Saduceeën en de Farizeeën met betrekking tot de opstanding.
De overste beschermt Paulus door hem weer in de kazerne te brengen (Hand. 23:1-11).

Paulus' gevangenschap te Caesarea (Hand. 23:23-26:32)

Een neef van Paulus ontdekt een complot om Paulus te doden en brengt daarvan de overste op de hoogte. Deze stuurt vervolgens Paulus onder bescherming van een grote groep soldaten van Jeruzalem naar Caesarea "in het derde uur van de nacht" (negen uur 's avonds).
De overste (Claudius Lysias) stuurt Paulus met een brief naar stadhouder Felix (Hand. 23:12-35). Voor stadhouder Felix krijgt Paulus de kans zich te verdedigen tegenover de hogepriester Ananias met enige oudsten en een advocaat, Tertullus (Hand. 24).
Felix durft uiteindelijk geen besluit te nemen, te meer daar hij weet van "de weg". De boodschap betreffende het toekomstig oordeel beangstigt hem (Hand. 24:25). Paulus blijft gevangen als Porcius Festus, Felix opvolgt (Hand. 24:27).
Ook van Festus krijgt Paulus de kans zich te verdedigen tegenover de Joden. Wanneer Paulus naar Jeruzalem overgebracht dreigt te worden, beroept hij zich op de keizer (Hand. 25:1-12).
Paulus mag getuigenis afleggen voor koning Agrippa, waarna Agrippa zegt: "Deze mens had vrij kunnen zijn, als hij zich niet op de keizer had beroepen" (Hand. 25:13-26:32).

De vierde reis van Paulus (Hand. 27:1-28:16)

Op deze vierde reis stond Paulus onder bewaking. Toch had hij ook bepaalde vrijheden (zie bijv. Hand. 27:3).
Paulus werd toevertrouwd aan de hoofdman Julius. Ook Lucas en Aristarchus (uit Tessalonica) waren bij hem (Hand. 27:1 en 2).
In Caesarea gingen ze aan boord en kwamen de volgende dag te Sidon aan. Vervolgens gingen ze langs Cyprus en staken over bij Cilicië en Pamfylië en kwamen te Myra (Hand. 27:4 en 5).

In Myra stappen ze over op een ander schip dat vanwege het tekort aan wind onder Kreta door vaart en daar met moeite de plaats Goede Rede (dichtbij Lasea) bereikt (Hand. 27:6-8). Paulus waarschuwt niet verder te gaan maar de hoofdman wil in ieder geval Feniks op Kreta bereiken om daar te overwinteren. Feniks had een haven waar ze beter konden overwinteren (Hand. 27:9-13).

Feniks wordt echter niet bereikt vanwege de Eurakylon, een stormwind. Ruim veertien dagen lang hebben ze veel te verduren van het weer. Uiteindelijk bereiken ze het eiland Malta, waar ieder behouden aan land kon gaan (Hand. 27:14-28:1).
Op Malta gebeuren wonderen (Hand. 28:2-6) en genezingen (Hand. 28:7-9) door Paulus. Na drie maanden (na het einde van de winter) op Malta voeren zij verder richting Italië. Daar aan land gegaan werd Paulus ontvangen door de broeders. Toen hij hen zag, "dankte hij God en greep moed" (Hand. 28:11-15).

Paulus' gevangenschap te Rome (Hand. 28:16-31)

En zo kwam Paulus in het voorjaar te Rome aan waar hij verlof kreeg op zichzelf te wonen met een soldaat. Al na drie dagen riep hij de Joodse voormannen samen en legde hen de reden van zijn gevangenschap uit (Hand. 28:17-23). Zij spreken daarbij een dag af waarop Paulus hen met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelt. Hij 'poogde hen te overtuigen'. De hele dag spreekt hij met hen (Hand. 28:23). Het is alsof hij een laatste kans benut. Wat Paulus over het algemeen in zijn gehele bediening tot dan toe had meegemaakt, gebeurt ook hier: sommigen gaven gehoor, anderen bleven ongelovig. Paulus zegt dan (en dat is zijn laatste uitspraak in het boek Handelingen): "Het zij u dan bekend dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is" (Hand. 28:28).

Paulus' bediening (tweede deel)

"... ik heb mijn loop ten einde gebracht ..." (2 Tim. 4:7).
Het tweede deel van de bediening van de apostel begint in wezen tijdens de gevangenschap van Paulus te Rome. Daarmee eindigt de "profetische" tijd van Handelingen; de tijd waarin de verschuiving van Gods heil naar de heidenen (niet de Gemeente!) plaatsvond. De tijd waarin de Here met betrekking tot de boom van zijn heilshandelen de wilde loot (heidenen, niet de Gemeente!) ent op de saprijke wortel (Rom. 11:17). De tijd ook, waarin de openbaring van het geheimenis van Christus tot voltooiing en het Woord van God (wat betreft de dingen die nog onbekend waren) voleindigd wordt (Kol. 1:25): 'Nu, thans is het geopenbaard ...' (Efe. 1:9; 3:5, 10; Kol. 1:26 en Tit. 1:2).

Na Handelingen 28

De Bijbel geeft verder geen historisch verslag van de tijd na Handelingen 28. Daarom is het moeilijk om een nauwkeurig overzicht te geven van de volgorde van de plaatsen die de apostel daarna nog bezocht heeft. Wel is duidelijk dat dit tweede deel van de bediening van de apostel begon tijdens de twee jaar in Rome en ook weer in Rome eindigt. Na een aantal jaren vrijheid, schrijft hij zijn laatste brief, de tweede Timoteüsbrief opnieuw als gevangene vanuit Rome (2 Tim.1:8 en 17).

Het is dus onduidelijk hoe het reisschema van Paulus na Handelingen 28 er precies uit gezien heeft (hoewel we hier natuurlijk wel over mogen nadenken). Wel worden een aantal plaatsen genoemd, waar hij (mogelijk) geweest is. De onderstaande plaatsen staan in alfabetische volgorde en zeggen dus niets van een chronologische volgorde. Aan de onderzoekende lezer de eer om hier eens mee te "stoeien". Houd daarbij ook de namen van Paulus' medewerkers in de gaten!

Efeze Vgl. 1 Tim. 1:3 met 3:14 en 4:13 (zie ook 2 Tim. 1:18)
Filippi Vgl. Fil. 1:25, 26 en 2:23 en 24
Kolosse / Laodicea Flm. 22
Korinte 2 Tim. 4:20
Kreta Tit. 1:5
Macedonië 1 Tim.1:3
Milete 2 Tim. 4:20
Nikopolis Tit. 3:12
Spanje ? Vgl. Paulus' wens in Rom. 15:24 en 28
Troas 2 Tim. 4:13

Waarschijnlijk is Paulus in de winter (AD 67/68) waarover hij schrijft (2 Tim. 4:21) ter dood gebracht. Dit moet dan onder keizer Nero geweest zijn die regeerde van eind 54 t/m begin 68. Bijna 40 jaar na de dood en opstanding van de Here Jezus. De traditie zegt dat Paulus onder keizer Nero onthoofd is ...

Wanneer we Paulus' geschiedenis reconstrueren zien we dat hij in ieder geval dertien brieven geschreven heeft. Zes daarvan (de "vroege brieven") vallen in het eerste deel van zijn bediening; zeven (de "late brieven") in het tweede en laatste deel van zijn bediening. Schrijven we de Hebreeënbrief aan Paulus toe, dan zijn er zeven vroege en zeven late brieven.

De tekst van deze Zwart-op-Wit is een bewerking van Appendix 1 uit de Morgenrood-uitgave Gods Woord wijst ons de weg (ISBN 90-6694-199-5). Dit 200-pagina's tellende boek draagt als ondertitel: "Verstaat gij wat gij leest?" De inhoudsopgave is als volgt:

Hoofdstuk 1 - Het Woord van God
Hoofdstuk 2 - Het Woord en de woorden
Hoofdstuk 3 - De Bijbel als openbaring van Gods wil
Hoofdstuk 4 - Voltooiing van de openbaring van Gods wil in het Woord
Hoofdstuk 5 - Met onderscheid Bijbellezen
Hoofdstuk 6 - De laatste boeken en brieven van de Bijbel
Hoofdstuk 7 - Hoe lezen wij de Bijbel?
Appendix A - Paulus' levensloop, reizen en brieven
Appendix B - Het Evangelie
Appendix C - Paulus' aanhalingen vanuit het Oude Testament
Tekstenregister

Het boek kost € 9,05 (excl. verzendkosten) en u kunt het bestellen via www.everread.nl

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'