Zwart op Wit - Deel 6: De Spruit (1)

Zwart op Wit

Deel 6: De Spruit (1)

Vier bijbelgedeelten in het Oude Testament spreken over de komende Messias als de Spruit. Zij verwijzen naar de Here Jezus Christus als de vier-voudige Erfgenaam en laten op glorieuze wijze zien wie Hij werkelijk is. Zij corresponderen ook met de vier verschillende manieren waarop de Here Jezus aan ons in de Evangeliën wordt voorgesteld.

Vier portretten

Godets ‘Biblical Studies’ zegt: ‘Zelfs een begenadigde schilder, die voor een familie de onsterfelijkheid van de vader moet vastleggen, zal hem één portret niet tegelijk als generaal, bestuurder, wetenschapper en als huisvader kunnen weergeven. Hij zal kiezen voor vier verschillende portretten, die elk hem afschilderen in één van die hoedanigheden. Zo heeft de Heilige Geest, om voor de mensheid de volmaakte gelijkenis van Hem die de Uitverkorene is, God in menselijke gedaante, middelen gebruikt om in de gedachten van de schrijvers zijn verschillende beelden tot uitdrukking te laten komen. Zo beschrijft Mattheüs Hem als de Koning van Israël; Lukas als de Redder der wereld; Markus als de Zoon Die, als mens, de treden van de Goddelijke troon bestijgt en Johannes als de Zoon, Die afdaalt in menselijke gedaante om de wereld te heiligen.’

Mattheüs - In Jeremia 23:5,6 wordt Hij 'de Spruit van David’ genoemd. Dit komt overeen met de beschrijving die van Hem gegeven wordt in het Evangelie van Mattheüs, dat geschreven was voor de Joden. Hier wordt onze gezegende Heer aan hen voorgesteld als de Zoon van David, de Messias die aan de vaderen beloofd was. Om deze reden gaan de geslachtsregisters in dit Evangelie slechts terug tot Abraham.

Markus - In Zacharia 3:8 wordt de Here Jezus aan ons voorgesteld als 'de Spruit', Die de “Knecht des HEREN” is, overeenkomstig het Evangelie van Markus. Hier wordt de loopbaan van Hem op een bijzondere manier getekend. Hij was weliswaar God, maar maakte daar geen aanspraak op en nam de gedaante van een Knecht aan (vgl. Fil. 2:6,7). Dit Evangelie is niet zozeer een verslag van de woorden van Jezus, maar van zijn daden. Het volgt derhalve meer gedetailleerd dan de andere Evangelieschrijvers de dienst van de rechtvaardige Knecht, waarvan geschreven staat: “Toen zeide Ik: Zie Ik kom; in de boekrol is over Mij geschreven; Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God, uw wet is in Mijn binnenste” (Ps. 40:7,8). Markus geeft geen geslachtsregister van Jezus omdat een knecht zulke aanbevelingen niet nodig heeft; hij wordt louter op zijn daden beoordeeld.

Lukas - In het Evangelie van Lukas is het voornaamste kenmerk van het karakter van onze Heer die van de Zoon des mensen. In de Schrift betekent dit de Mens par excellence, de ware Mens, die zowel het ideaal als vertegenwoordiger van het ras is. Hij is de laatste Adam, de tweede Mens, Redder van mensen. Het belangrijkste karakteristiek in dit Evangelie is de universaliteit. Het is een boodschap die elk verschil tussen ras en klasse veronachtzaamt en een beroep doet op alle kinderen van Adam. En aan hen proclameert het een ‘gewone’ Redder, Die uit hun midden zou voortkomen. Derhalve wordt de Here Jezus hier gepresenteerd, niet als in Mattheüs als de Zoon van David, de Messias van Israël, maar als het lang verwachte Zaad van de vrouw (Gen. 3:15), Die, door satan te overwinnen, met zijn kracht mensen zou redden uit alle volken en zowel “licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël” (Luk. 2:32) zou worden. Dit is de reden waarom de Evangelist de moeizame taak op zich genomen heeft om het geslachtsregister van Jezus vanaf Adam na te gaan. In dit Evangelie gaat het om wat Zacharia 6:12 zegt: “Zie, een Man, Wiens naam is Spruit”.

Johannes - Maar zoals in Mattheüs het belangrijkste kenmerk van onze Heer zijn afkomst van David is en zijn messiasschap, en in Markus dat van de rechtvaardige Knecht des HEREN, en in Lukas dat van de Zoon des mensen, zo is het licht dat schijnt in het Evangelie van Johannes zijn Goddelijk Zoonschap. De heerlijkheid die Hij bij de Vader had van eeuwigheid aan. Zijn geslachtsregister gaat niet, zoals in Mattheüs, terug tot Abraham, want Hij waarvan hier gesproken wordt, zegt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik” (Joh. 8:58). Ook gaat zijn geslachtsregister, niet zoals in Lukas, terug tot Adam, want het Evangelie van Johannes gaat niet over de Zoon van Adam, maar over de Zoon van God, naar Wiens beeld Adam was geschapen. Johannes gaat derhalve niet zijn menselijke, maar Goddelijke stamboom na, en zegt: “het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1:14); Hij die woonde bij de mensen, de eniggeborene des Vaders, was vol van genade en waarheid (Joh. 1:14). Hij is “het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis” (Joh. 1:4) van deze wereld. Hij is in genade en waarheid (Joh. 1:14) tot ons gekomen en werd het Licht en Leven voor deze duistere en geestelijk dode wereld. Hij is niemand anders dan Degene, “Wiens oorsprong is vanouds, van de dagen der eeuwigheid” (Micha 5:2). “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” (Joh. 1:1). Het betreft hier “de Spruit des HEREN”, Wiens heerlijkheid en schoonheid Jesaja bezong: “Te dien dage zal wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn” (Jes. 4:2) en Wiens Goddelijke vruchten sindsdien vele hongerige en dorstige zielen heeft verfrist en verzadigd, van Johannes af tot nu toe.

Maar hoewel in elk van de Evangeliën een karaktertrek van onze Heer wordt geschilderd, wordt steeds zijn tweevoudige natuur onverstoorbaar in ogenschouw genomen, net zoals dit het geval is bij de vier verschillende profetieën waarnaar wij in dit artikel verwijzen. Jeremia 23:5,6 spreekt over Hem als “de Spruit van David” en wijst dus meer in het bijzonder op zijn menselijke natuur, maar hij verklaart ook dat Hij God is, door Hem de Goddelijke titel te verlenen: “en dit is zijn Naam, waarmede men Hem zal noemen: de HERE onze Gerechtigheid”. En hoewel Jesaja in dit verband meer in het bijzonder over Hem spreekt als de Zoon van God, verklaart hij ook dat Hij een menselijke afstammeling van deze aarde is door Hem aan te duiden als “vrucht des lands” (Jes. 4:2). In Zacharia 3:8 wordt Hij geschilderd als “de Knecht”, maar het is “de Spruit” Die geïntroduceerd wordt als “de Knecht”, en door deze titel herkennen we ineens niet alleen de Zoon van David, maar ook de Zoon van God. Tot slot lezen we in Zacharia , vers 12,13: “Zie, een Man”, maar de tekst gaat verder ons te vertellen dat deze Man niet alleen zal heersen, maar ook dat Hij een Priester zal zijn op zijn troon. Hij moet derhalve, een zeer bijzondere Man zijn, ja, zelfs meer dan een gewone priester of koning om deze twee functies in Zich te kunnen verenigen, die niet alleen tot twee verschillende personen behoorden, maar ook van twee totaal verschillende stammen. Wellicht wordt in geen ander Oudtestamentisch geschrift de Goddelijkheid van de Messias zo duidelijk onderwezen als in Zacharia.
In Zacharia 2:8-11 lezen we: “Want, zo zegt de HERE der heerscharen, Wiens heerlijkheid Mij gezonden heeft, aangaande de volken die u uitgeplunderd hebben - want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan - voorwaar, zie Ik beweeg mijn hand tegen hen, en zij zullen hun knechten ten buit worden. Dan zult gij weten, dat de HERE der heerscharen Mij gezonden heeft. Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! Want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des HEREN, en vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de HERE en zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen. Dan zult gij weten, dat de HERE der heerscharen Mij tot u gezonden heeft”.
Deze tekst hebben de Joden altijd uitgelegd als gaande over de Messias door de Naam HERE. Dit schriftgedeelte moet bijzonder moeilijk zijn voor een Jood of voor Unitariërs, want hier stelt de profeet twee Personen voor, die Beide de Goddelijke naam HERE dragen, hoewel de Ene gezonden wordt door de Andere om een missie op aarde te vervullen. In Zacharia 3:3,6 wordt gesproken over “de Engel des HEREN”, Die, zoals we verderop zullen zien, niemand anders is dan de Messias omdat Hij de macht heeft zonde te vergeven (vs. 4) en “wie kan zonden vergeven dan God alleen?” (Mark. 2:7). In Zacharia 12:10 verklaart de profeet dat Hij 'doorstoken' zal worden. En dat is niemand anders dan Hij die zijn Geest zal uitstorten op het huis van David en de inwoners van Jeruzalem. “Aldus luidt het woord van de HERE, Die de hemel uitspant en de aarde grondvest, en de geest des mensen in diens binnenste formeert” (Zach. 12:1). En verderop proclameert hij: “Zwaard, waak op tegen mijn Herder, tegen de Man, die Mijn Metgezel is, luidt het woord van de HERE der heerscharen” (Zach. 13:7), dat het zwaard van gerechtigheid dat opwaakt in onze plaats, niemand anders is dan de Metgezel van de HERE der heerscharen. En tot slot zegt hij in Zacharia 14, vers 3,4: “Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg”.
Nu keren we terug naar de afzonderlijke vier aangehaalde passages, en met de Bijbel voor ons, zullen we zien hoe subliem de context toepasselijk is op het bijzondere kenmerk van het karakter van onze Heer die in elke tekst verschillend wordt benadrukt.

DE SPRUIT VAN DAVID

Laten we eerst Jeremia 23:5-6 bekijken. Er is nauwelijks verschil van opvatting tussen de klassieke en moderne Joden dat het hier een Messiaanse profetie betreft. Zelfs Kimchi zegt: ‘Met de rechtvaardige Spruit wordt de Messias bedoeld’. En Jonathan heeft in dit gedeelte eveneens de Messias bij de titel 'de rechtvaardige Spruit' geïntroduceerd. En waarom introduceert de profeet de Messias hier als de Zoon van David? Dat is omdat hij spreekt over Hem als de Koning die zal regeren op de berg Sion:
“Want de HERE der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem” (Jes. 24:23). “In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen” (Jer. 23:6). En wie anders kan in Juda regeren en op de troon zitten dan de Zoon van David? Want heeft God niet een eeuwig verbond met David gesloten? 2 Samuël 23, vers 5: “Maar niet alzo mijn huis bij God! Toch heeft Hij een eeuwig verbond gegeven, geordend in alles en verzekerd. Want al mijn heil en alle welbehagen, zou Hij die niet laten uitspruiten?”. 2 Samuël 7, vers 12-13: “Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen Zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor Immer bevestigen. Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn”. Psalm 132, vers 11: “De HERE heeft David een dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten”.

Troon van David

Als iemand vraagt of ik bedoel te suggereren dat Jezus letterlijk in Sion over het Joodse volk zal regeren, dan is mijn antwoord een ondubbelzinnig ja. En dan hoef ik alleen de woorden van de engel Gabriël te herhalen, die zei: “En de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn Koningschap zal geen einde nemen” (Luk. 1:32,33). En: “Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven” (Luk. 1:32).
W. Burgh zegt: ‘Volgens de gangbare opvatting, is er inderdaad geen belang in de titel Zoon van David, behalve dan wellicht dat Hij van David afstamde en ons in staat stelt zijn geslachtsregister na te gaan. Maar het is ontegenzeggelijk dat de aankondiging van de engel er grotere waarde aan hecht, omdat hij verklaart dat voor Hem als Zoon van David de troon van zijn vader David is weggelegd. En wat voor troon is dat? Niet de hemelse troon, noch de troon van Gods geestelijke Koninkrijk, want geen van deze was of kon door David in bezit genomen zijn of kon door Christus geërfd worden als de Zoon van David. De troon die hier bedoeld wordt, moet derhalve de troon van het koninkrijk van Israël zijn. En dat dit het geval is, daarvan getuigen de woorden van de engel, want nadat hij gezegd heeft: “De Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven” (Luk. 1:32), voegt hij eraan toe: “En Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid” (Luk. 1:33).’
Ook de woorden uit Zacharia 2:10,12 zijn in dit verband van belang: “Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! Want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des HEREN... en de HERE zal Juda op de heilige bodem als zijn erfdeel in bezit nemen en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.”
Maar zijn deze uitspraken al in vervulling gegaan? Betekent 'de troon van David' niet de troon waarop Jezus nu verheerlijkt aan de rechterhand van de Vader troont? En betekent 'dochter van Sion' niet de universele Kerk, waartoe elk afzonderlijk kind van God behoort? Nee, dat geloof ik niet. Na zorgvuldig onderzoek en gebed, kan ik slechts één troon van David ontdekken, en die was in Jeruzalem en niet in de hemel. En op deze troon in Jeruzalem heeft Jezus, de Zoon van David, nog nooit gezeten. En omdat ik geloof dat het Woord van God betrouwbaar is, ben ik ervan overtuigd dat Hij er eens op zal zitten.
De Joden werpen tegen dat vele profetieën, en in het bijzonder die hen zelf betreft, niet door Jezus van Nazaret in vervulling zijn gegaan, en daardoor kan Hij niet de door de profeten beloofde Messias zijn. Hierop hebben veel Christelijke geleerden gereageerd, en gezegd dat zulke uitspraken figuurlijk zijn, en dat door aardse symbolen hemelse dingen bedoeld worden. Bovendien hebben de Joden geen eigen land (Noot vertaler: David Baron schreef dit in 1886!) en dat de Messias derhalve geen koningschap over Israël voert, en dat de enige zegening die zij kunnen verwachten de aansluiting bij het Christelijke huisgezin is en de erkenning van het hemelse Kanaän in het hiernamaals. Maar hierop werpen de Joden tegen dat een methode van interpretatie die gebaseerd is op twee tegengestelde principes noodzakelijkerwijs vals is. Men stelt: ‘u bewijst dat Jezus de Messias is door het grammatische principe, en ontwijkt problemen door aanvaarding van het symbolische. Kies één van de twee. Voor de symbolische uitleg, en dan is er geen sprake van een lijdende Messias; voer de letterlijke interpretatie door, en dan zijn er nog vele profetieën onvervuld.’
De Joodse tegenwerping is billijk en hun bezwaar tegen deze verklaring ontegenzeggelijk verdedigbaar. Het is niet juist om profetieën van de vernedering van de Messias en zijn verzoenende dood als letterlijk vervuld te beschouwen en op zoek te gaan naar zinnebeeldige verklaringen van profetieën die handelen over de glorieuze regering op aarde van de Messias en over een hersteld en gezegend Israël.
Samen met anderen heb ik bezwaar om Sion te zien als de kerk. Onze tekst zegt: "Hij zal Jeruzalem nog (letterlijk: weer) verkiezen” (Zach. 2:13), en dat is onveranderlijk verbonden met 'de dochter van Sion'. Dus, als we geen problemen hebben deze profetie letterlijk van toepassing te brengen op Israël, dan kan het niet slaan op de kerk, want van de kerk kan niet gezegd worden dat het ooit Gods aanwezigheid en gunst heeft verloren. Ik kan geen enkel gedeelte in de hele Schrift vinden waaruit ik zou kunnen opmaken dat de Here Jezus nu in het bezit is van zijn troon waarop Hij recht heeft; niet als Zoon van David, en evenmin als de beloofde beloning voor zijn lijden en sterven. Het is, in tegendeel, veel gemakkelijker vele schriftgedeelten aan te halen om te bewijzen dat Hij slechts wacht op het moment dat Hij bezit zal nemen van deze troon.
De enige passage die deze indruk zou kunnen wekken dat Jezus nu verhoogd is op de troon van David is Handelingen 2:29-36, waar Petrus een profetie citeert aangaande twee gebeurtenissen, namelijk dat de Messias zou opstaan uit de dood en op de troon (van David) zou zitten: "Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten” (vs. 30). Petrus zegt dan: “Deze Jezus heeft God opgewekt” (vs. 32), en Hij is “door de rechterhand Gods verhoogd” (vs. 33). Enkelen hebben gedacht dat Petrus met deze verhoging trachtte te bewijzen dat het tweede deel van Davids profetie zijn vervulling had bereikt. Maar een zorgvuldige bestudering van dit gedeelte en vergelijking met andere schriftplaatsen maakt duidelijk dat Petrus deze bedoeling absoluut niet had. Hij gebruikt hier de profetie dat de Messias zal regeren op de troon van David louter als een argument, dat “een Gezalfde zal worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen Hem is” (Dan. 9:26). Als Christus niet uit de dood was opgestaan, kon Hij noch onmiddellijk, noch uiteindelijk bezit nemen van de troon van David. Dat Hij nu het rechtmatige bezit heeft van die troon is een ander ding, en Petrus zelf zegt dat Hij nu aan de rechterhand van God wacht om er op plaats te nemen: “Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten” (vs. 35). Dat Christus verhoogd is tot de rechterhand van God is slechts tijdelijk, totdat Hij bezit zal nemen van zijn troon.

Troon van de Vader

In Openbaring 3:21, en dat zijn de woorden van de gezegende Redder Zelf, lezen we: “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.” Hier wordt ons verteld, dat de troon waarop Hij zit niet de Zijne is, maar die van de Vader, die Hem uitnodigde deze troon met Hem te delen als een teken van Zijn volledige voldoening met het volbrachte werk van Zijn Geliefde Zoon. Hij zal deze plaats slechts innemen totdat Hij bezit zal nemen van Zijn eigen troon. Dan zal Hij het glorieuze voorrecht verlenen aan allen die trouw aan Hem zijn gebleven om met Hem hier op te zitten. Zij waren trouw toen de hele wereld in opstand kwam tegen Hem, en hoewel zij vervolgd en verdrukt zijn, wilden zij toch geen enkele koning toebehoren dan Hem alleen.
Vervolgens wordt in Hebreeën 10:12,13 vermeld: “Deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten”. Hier wordt wederom nadrukkelijk gezegd dat de plaats die Christus nu heeft aan de rechterhand van God geen permanente is, maar slechts “totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten”, waarna Hij, zoals de schrijver ons in Hebreeën 9:28 vertelt: “ten tweede male zonder zonde aanschouwd zal worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten”. Hij zal met vreugde hen roepen die niet slechts zijn dienstknechten of onderdanen zijn, maar “u heb Ik vrienden genoemd” (Joh. 15:15). En die zal Hij eren door hen te laten delen in zijn regering. Immers, als de troon van Christus nu gevestigd is, wie zijn het dan waarover Hij regeert? Het kan niet de kerk zijn, want er wordt ons nadrukkelijk verteld dat als de troon van Christus gevestigd is, de kerk, in plaats dat over hen geheerst zal worden, dan zelf zal regeren (2 Tim. 2:12; Openb. 5:10; 20:6; 22:5). En zoals door een aantal gedacht wordt, dat voordat Christus terugkeert de hele mensheid, Israël ingesloten, tot erkenning zal komen dat Hij Heiland en Redder is, dan heeft dat natuurlijk tot gevolg dat zij allen lid worden van de kerk, zowel Joden als heidenen. En dan vraag ik: over wie zal de kerk dan samen met Christus regeren? Het is wederom gemakkelijk vanuit de Schrift te bewijzen dat de regering van Christus op de troon van David niet begint eer Hij de rechterhand van de Vader heeft verlaten en eer de kerk, wat ook onder die term verstaan mag worden, compleet is. Dus hoe kan de regering van de troon van David zijn huidige verheerlijking aan de rechterhand van de Vader en zijn hemelse bediening over de kerk op aarde betekenen?

We kennen de gelijkenis van Christus: “Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en (daarna) terug te keren” (Luk. 19:12). Hierin zien we onmiddellijk de reden van Zijn huidige afwezigheid en een verklaring dat Hij pas het werkelijke bewind gaat voeren over dat koninkrijk als Hij terugkeert naar de aarde. Hij vertelt ons hier dat het doel van zijn reis naar “een ver land”, Zijn hemelvaart, is als een omsluiting van het Koninkrijk en van deze inhuldiging zien we een glimp in Daniël 7:13,14 waar de profeet spreekt over het vervolg van datgene, dat enkele bevoorrechte discipelen hebben gezien bij de hemelvaart: “En zie, met de wolken des hemels kwam Iemand gelijk een mensenzoon; Hij begaf Zich tot de Oude van Dagen, en men leidde Hem voor Deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken , natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en zijn Koningschap is een, dat onverderfelijk is”. Fausset zegt: ‘Hier wordt gesproken over de verheerlijkte Mensenzoon of Zoon des mensen. Dit is een titel die steeds verbonden is met zijn wederkomst omdat het Koninkrijk dat Hem wacht, Hem toebehoort als de Redder van mensen, de Hersteller van het verloren erfdeel. 'Zoon des mensen' drukt Zijn zichtbare staat uit, voorheen in Zijn vernedering, straks in Zijn verhoging. Hij komt tot de Oude van dagen om bekleed te worden met het Koninschap: “De HERE strekt van Sion Uw machtige scepter uit: heers temidden van uw vijanden” (Ps. 110:2). De in Daniël genoemde wolken des hemels spelen zowel bij de hemelvaart als bij de wederkomst een belangrijke rol (Hand. 1:9,11; Matt. 26:64; Openb. 1:7). Het Koninkrijk is Hem bij Zijn verheerlijking gegeven als eigendomsrecht en wordt onzichtbaar bekleed; bij Zijn tweede komst zal het zichtbaar bestuurd worden.’

Op aarde

De glimp van wat gaande was in de hemel was een glorieus gezicht voor de profeet Daniël, maar toen zijn blik in de (nacht)gezichten (Dan. 2:13,15) weer naar de aarde werd gericht, was het 'gezicht' dat hij kreeg totaal anders, en wel zo: “De geest van mij, Daniël was ontroerd in mijn binnenste en de gezichten die mij voor ogen waren gekomen, ontstelden mij” (vs. 15-16). Hij zag dat, terwijl de Koning die juist bekleed was met het Koninkrijk en daar op handen gedragen werd, de aarde overweldigd werd en dat de onderdanen van de Vorst der vorsten (Dan. 8:25) werden vervolgd door de overweldiger (Dan. 8), die zich schrikbarend gedraagt: “dat buitengewoon vreselijk was met zijn ijzeren tanden en zijn koperen klauwen, dat at en vermaalde en wat overbleef met zijn poten vertrad” (Dan. 7:19). Maar de profeet keek verder, en uiteindelijk zag hij Hem, die hij daarvóór in de hemel had gezien, terugkomen naar deze aarde om dat Koninkrijk in bezit te nemen waartoe Hij in de hemel bekleed was.

Terugkeer

Als eerste zien we derhalve uit deze en andere schriftgedeelten, dat het doel van de hemelvaart van Christus niet was om daar te blijven, maar louter om bekleed te worden met het Koninkrijk en om weer te komen. Hij verblijft in de hemel, maar dat is niet om Zich bezig te houden met de vreugden van de hemel, want Hij voelt intens mee met het lijden van deze zuchtende schepping (Rom. 8:22-27). Hij is lankmoedig en bereid om zoveel mogelijk hen, die rebelleerden tegen Hem, vrede met Hem te laten sluiten voordat Hij als Rechter zal moeten optreden. Als de tijd van genade vol is, als zelfs de lankmoedige God is ‘uitgeput’, dan zal Hij opnieuw verschijnen: “...bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het Evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen” (2 Tess. 1:8).

Koning en Vorst

Christus zal, als Hij terugkeert, op een bijzondere en buitengewone manier Israël als natie zegenen en over hen regeren op de berg Sion en door hen over de gehele aarde, vanaf de troon van Zijn vader David. De huidige staat van de Joden wordt in Hosea 3:4 weergegeven: “Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst”. Maar dat zal niet zo voortduren, want Ezechiël 37:21 zegt: "Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebeid zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen”. Waarna vers 24-25 zegt: “En Mijn Knecht David zal Koning over hen wezen; Eén Herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid en Mijn Knecht David zal hun voor eeuwig tot Vorst zijn”.
Het is buitengewoon interessant om de twee verschillende termen die op de Messias toegepast worden in dit gedeelte op te merken, die een exact antwoord geven op Hosea 3:4. Hij is niet alleen 'de Koning’, maar ook 'de Vorst'.
Het Hebreeuwse woord voor vorst is hier ‘nossi’, dat gebruikelijk niet toegepast wordt op een troonopvolger, maar voor iemand die verhoogd is door de vrije keus van het volk. Dit voert onze gedachten naar de tijd dat Christus Zich zal manifesteren aan het volk Israël, en dat zij Hem zullen erkennen als Degene waarvan Ezechiël 21:27 spreekt: “Totdat Hij komt, Die er recht op heeft en aan Wie Ik het geven zal”. Ook zal Hij door het volk uit vrije wil aangenomen worden als hun Leidsman. In plaats van: “Kruisigen, kruisigen” (Joh. 19:6) en “Wij willen geen koning” (Joh. 19:15), zullen zij roepen: “Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij Die komt in de Naam des Heren” (Matt. 21:9; Ps. 118:25,26). “Dit is de HERE, op Wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft” (Jes. 25:9). Zodat “de steen die de bouwlieden versmaad (letterlijk “verworpen”) hebben, tot een hoeksteen is geworden” (Ps. 118:22). Dat zal het werk van God zijn: “Van de HERE is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen” (Ps. 118:23).

Herder

We dienen op te merken na het voorgaande, dat Israëls Koning ook Israëls Herder zal zijn: “Hij zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde” (Jer. 31:10). “Juda zal behouden worden en Israël veilig wonen” (Jer. 23:6), en de belofte van God zal vervuld worden: “Dan zal Ik Eén Herder over hen aanstellen die hen weiden zal; mijn Knecht David. Die zal hen weiden, Die zal hun Herder zijn. Ik, de HERE zal hen tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst wezen in hun midden. Ik, de HERE, heb het gesproken” (Ezech. 34:23,24). Hier merken we wederom het Goddelijke karakter van Israëls Messias zoals het Oude Testament dat onderwijst, want er wordt ons nadrukkelijk verteld dat de Herder op Wie Israël wacht, en Die hen zal verlossen (Jes. 25:9, vgl. Ps. 80:1,2 met Jer. 23:6) niemand anders is dan Hij, Die vanouds “op de cherubs troont” (Ps. 80:2) en tot Mozes sprak vanaf het verzoendeksel (Ps. 80:1; Ex. 25:20-22). “Jubel dochter van Sion; juich Israël; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! De Here heeft uw gerichten weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen” (Zef. 3:14,15). “Zie, de dagen komen luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal als Koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en dit is zijn Naam, waarmede men Hem zal noemen: de HERE onze gerechtigheid” (Jer. 23:5,6).

Deel 1 - De Spruit des HEREN

We komen nu aan bij Jesaja 4. In vers 2 lezen we: “Te dien dage zal wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël”. Ook hier zijn nauwelijks verschillen van mening dat deze profetie een messiaanse toepassing vergt. Inderdaad zegt Rashi, dat de 'Spruit van de HERE' duidt op de rechtvaardigen, die zijn overgebleven in Israël, de wijzen, zij die de Wet bestuderen. Maar Kimchi zegt: ‘De verklaring van de Spruit van de HERE is Messias ben David, zoals geschreven staat: “Zie de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken” (Jer. 23:5). En de parafrase van Jonathan in zijn Targum over de Spruit van de HERE luidt: “de Messias van God”. En dit is ook de persoonlijke opvatting van de meeste Joden die in een persoonlijke Messias geloven.
En waarom spreekt de profeet hier specifiek over de Messias als de Spruit des HEREN? Dat is omdat hij niet alleen spreekt over de tijd dat Israël zal terugkeren tot het land, maar ook over de reiniging die dan zal plaatsvinden: 'De Here zal het vuil van de dochters van Sion afwassen en de bloedvlekken daaruit weggespoelen' (Jes. 4:4), met andere woorden: Hij zal hun zonden wegdoen, immers Zijn ogen kunnen geen ongerechtigheid verdragen: “...toen het huis Israëls nog in zijn land woonde, heeft het dat verontreinigd door zijn handel en wandel. Als de maandelijkse onreinheid, zo was hun wandel in mijn ogen” (Jer. 36:17). Maar het volk zal ‘hertrouwen’ met God. Dit komt in de Nederlandse vertaling niet zo goed tot uitdrukking: “want over al wat heerlijk is zal een beschutting zijn”; maar letterlijk zegt Jesaja 4, vers 5: 'het huwelijk zal een overkapping zijn'. En dan zullen zij met grotere gunsten overgoten worden, dan zij ooit hebben ontvangen. En om dit te kunnen bewerkstelligen, moet Hij de Spruit des HEREN zijn, want hoewel het voor de Zoon van David voldoende zal zijn te kunnen regeren op de berg Sion op de troon van David, kan alleen de Zoon van God zonden vergeven. Heden ten dage maken de Joden bezwaar tegen de leer van de Goddelijkheid van de Messias, maar dat komt hoofdzakelijk omdat zij het juiste doel van de bediening van de Messias op aarde niet begrijpen. Als zij eens, door de Geest van God, volledig verstaan en geloven dat het werk van de Messias op aarde niets minder is dan het verlossen van de mensheid van de slavernij van de zonde en satan, dan zullen zij overtuigd zijn dat Hij, om de Verlosser te kunnen zijn, Goddelijk moet zijn. Immers als Hij slechts mens was, dan kon Hij onmogelijk “de goddeloosheden van Jakob afwenden” (Jes. 59:20; Rom. 11:26). Hij zou Israël niet kunnen verlossen van al zijn ongerechtigheden (Ps. 130:8). Immers, elk mens, hoe rechtvaardig ook, is in de ogen van God zondig, zodat, als Hij slechts mens was, Hijzelf verlossing nodig zou hebben. God heeft Zelf verklaard: “Om de grootte van uw ongerechtigheid, omdat uw zonden geweldig zijn, heb Ik u dit aangedaan” (Jer. 30:15). Daardoor is Israëls wond absoluut ongeneeslijk waar het menselijke oplossingen betreft (Jer. 2:22; 3:22,23; Jes. 1:5,6; 64:6,7). Van Hem, Die aan Israël beloofd was, wordt gezegd: “Zie, Ik zal haar genezing schenken en herstel; Ik zal hen genezen en hun een schat van bestendige vrede ontsluiten; Ja, Ik zal een keer brengen in het lot van Juda en Israël en hen opbouwen als weleer; Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waardoor zij tegenover Mij gezondigd hebben en van Mij afvallig geworden zijn” (Jer. 33:6-8). Moet Hij niet Goddelijk zijn om hen te kunnen reinigen van alle ongerechtigheid en hen een overvloed aan vrede en waarheid te geven?
De profeet Hosea verklaart: “want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld” (Hos. 14:2) en Jeremia vraagt: “Zal men vallen en niet weder opstaan?” (Jer. 8:4). Maar zij laten het aan Jesaja over om deze vraag te beantwoorden door te zeggen dat “de stammen van Jakob weder opgericht worden” (Jes. 49:6). Maar niet uit eigen kracht, want zij zijn ziek van top tot teen, zodat zij zichzelf, als zij dat wilden, niet zouden kunnen oprichten. Maar de Messias, de rechtvaardige Knecht des HEREN, Hem waarvan gezegd wordt: “Ik stel U tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde” (Jes. 49:6), Hij is degene die het Licht der heidenen zal zijn en Gods “heil doet reiken tot het einde der aarde”. Hij is het Die is aangesteld om “de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen”. Maar als Hij hen moet oprichten die gevallen zijn - en alle mensen zijn gevallen (Spr. 20:9; 2 Kron. 6:36)- dan moet Hij meer dan een gewoon mens zijn. Dit is daarom de reden waarom Jesaja in dit hoofdstuk over Hem spreekt als de Spruit des HEREN, omdat Hij Hem introduceert als Degene Die “het vuil van de dochters van Sion zal afwassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal wegspoelen” (Jes. 4:4), zodat “wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten - ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven” (Jes. 4:3).

Wanneer?

Tot hiertoe heb ik aangetoond dat het onweerlegbaar is voor wie de Schrift aanvaarden als het geïnspireerde Woord van de levende God, dat Jezus van Nazaret, de Zoon van David, ook de Zoon van God en de God van David is. Dat geloof impliceert ook dat “Israël door de HERE wordt verlost met een eeuwige verlossing” (Jes. 45:17) en: “in de HERE wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal het zich beroemen” (Jes. 45:25; vgl. Rom. 11:26). Maar nu komen we tot de vraag wanneer zal de Zoon van God, deze Goddelijk Spruit van de HERE Zichzelf aldus manifesteren voor de nationale redding van Israël?
Op deze vraag zijn veel verschillende antwoorden gegeven. Er zijn een aantal Christelijke leermeesters, die onderwijzen dat Israëls bekering tot Christus geleidelijk zal plaatsvinden vóór Zijn terugkeer op aarde, welke gebeurtenis zij uitstellen tot het eind van de wereld, en zonder enige bijzondere manifestatie van de Heilige Geest. Weer anderen geloven dat in een tijdperk op weg naar het einde van de wereld, God op een bijzondere wijze zijn Geest zal uitstorten over het huis van Israël en dat dan de bekering van het gehele Joodse volk een gelijktijdige gebeurtenis zal zijn. Zelfs onder hen die geloven in de persoonlijke en zichtbare komst van onze gezegende Heer voor het Duizendjarig Rijk, zijn er een aantal die geloven dat vóór Israël zal terugkeren naar zijn land, waar de Messias zal verschijnen om over hen te regeren, zij tot bekering zullen komen. Weer anderen verklaren dat het herstel van het Joodse volk zal plaatsvinden vóór hun bekering, en dat de bekering zal plaatsvinden als zij, met eigen ogen “Hem zullen aanschouwen, die zij doorstoken hebben” (Zach. 12:10; Joh. 19:37; Openb. 1:7). Over al deze opvattingen wil ik niet in discussie gaan, maar enige schriftplaatsen aanhalen, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament, die, als wij ze lezen naar hun onmiskenbare bedoeling, ons het antwoord geven.

Oordeel

De profeet Ezechiël zegt door de Heilige Geest: “Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn” (Ezech. 36:24-28). Welnu, hier wordt de volgorde van de gebeurtenissen in verband met Israëls toekomst aan ons gegeven. En wat het eerst genoemd wordt is hun herstel: “Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land” (vs. 24). Dan volgt het oordeel dat ongetwijfeld wordt bedoeld met het ‘sprenkelen van rein water' (vs. 25). Het kan niet betekenen de rechtvaardiging of heiliging, omdat het plaatsvindt voorafgaand aan bekering, het “nieuwe hart... en een nieuwe geest” (vs. 26), dat zeker plaatsvindt bij bekering. Er wordt hierover gesproken als volgend op het “sprenkelen van rein water” (vs. 24), waardoor zij rein zullen worden: "... van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen” (vs. 25). Bovendien vertelt de profeet Jesaja ons duidelijk dat “de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken daaruit zal hebben weggespoeld door de Geest van gericht en uitdelging” (Jes. 4:4). Uiteraard volgt nu de tegenwerping dat het oordeel dat Israël wacht, hoofdzakelijk wordt voorgesteld door het beeld van vuur. Maar in Jesaja 4:4 is het zuiverende oordeel duidelijk ook voorgesteld door het beeld van water. Waar anders kan het woord ‘rockhatz’ (= wassen) op toegepast worden?
Hoe men ook Ezechiël 36:25 bekijkt, en ik zal niet zeggen, hoewel ik het wel geloof, dat mijn dogmatische toepassing de juiste is, er kan geen twijfel over bestaan dat het rechtstreekse vooruitzicht van Israël na hun terugkeer in het land een doop van oordeel is, zoals zij nog nooit hebben meegemaakt. Neem bijvoorbeeld Jeremia 30, waar we ook de chronologische volgorde van gebeurtenissen lezen die plaatsvinden na hun terugkeer: “Want zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de HERE, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten”. En vóór hun bekering, als zij “de HERE, hun God, dienen en David, hun Koning, die Ik hun verwekken zal” (vs. 9) is er de “tijd van benauwdheid voor Jakob” (vs. 7): “Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden”. De intensiteit wordt beschreven als een vrouw die in barensnood is: “Want zo zegt de HERE: Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil. Vraagt toch, ziet, of een man baart, waarom zie Ik iedere man met zijn handen aan zijn heupen als een barende en heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen?" (vs. 5,6).
Ja, Israël zal een doop van lijden moeten ondergaan zoals zij nooit te verduren hebben gekregen, want tot nu toe was de oven waarin zij verhit werden, verhit door mensen. Maar wat is dat vergeleken tot de oven die zevenvoudig verhit wordt door de toorn van de Almachtige, die hen in Sion wacht? Luister naar wat Ezechiël op een andere plaats zegt: “Het woord des HEREN kwam tot mij: Mensenkind, het huis Israëls is Mij tot schuim geworden; allen zijn zij koper, tin, ijzer, lood in de smeltoven; stukken zilverschuim zijn zij geworden. Daarom zo zegt de Here HERE: Omdat gij allen tot schuim geworden zijt, daarom, zie, zal Ik u bijeenbrengen in Jeruzalem. Zoals zilver, koper, ijzer, lood en tin in de smeltoven bijeengebracht wordt en daaronder het vuur wordt aangeblazen, om het te smelten, zo zal Ik u bijeenbrengen in mijn toorn en in mijn grimmigheid, en Ik zal u erin werpen en smelten. Ja, Ik zal u verzamelen en onder u het vuur van mijn verbolgenheid aanblazen, en gij zult daarin gesmolten worden. Zoals zilver in de smeltoven gesmolten wordt, zo zult gij daarin gesmolten worden; en gij zult weten, dat Ik, de HERE, mijn grimmigheid over u heb uitgestort” (22:17-22). Hiermee stemmen ook de reeds aangehaalde woorden van Jeremia 30:3-7 overeen. Ten overvloede staat er nog bij: “Zo zegt de HERE, de God van Israël: Schrijf alle woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek” (Jer. 30:2).
God zal de ballingschap van zijn volk Israël en Juda opheffen en ervoor zorgen dat zij terugkeren naar het land, dat Hij gaf aan hun vaderen, maar dat is nog maar het begin: “Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob” (Jer. 30:7). Maar dat is ook niet het einde: “maar daaruit zal hij gered worden” (Jer. 30:7). Dit is het toekomstig vooruitzicht na de terugkeer naar het land van het volk dat gerebelleerd heeft tegen de Allerhoogste en zijn Zoon verworpen en de Heilige Geest weerstaan. Een oven die zeven keer verhit wordt en zij zullen pijn lijden zo vlijmend als een vrouw die baart. Helaas! Arm Israël dat verlangt naar de Dag van de HERE, hoe zal het u vergaan? Zal de Dag des HEREN duisternis en geen licht brengen? “Wee hun, die verlangen naar de dag des HEREN! Wat toch zal de dag des HEREN voor u zijn?
Duisternis is hij, en geen licht! Zoals wanneer iemand vlucht voor een leeuw, en een beer overvalt hem; en hij komt naar huis en leunt met zijn hand aan de muur, en hem bijt een slang! Duisternis zal immers de dag des HEREN zijn en geen licht, ja donker en zonder glans” (Amos 5:18-20).

Genade

Maar, gezegend zij God, “niet eeuwig blijft Hij toornen” (Ps. 103:9); “want een ogenblik duurt zijn toorn, een leven lang zijn welbehagen; des avonds vernacht het geween, tegen de morgen is er gejuich” (Ps. 30:6). En zelfs als Israël in een diepere duisternis verkeert dan zij ooit gezeten hebben is er hoop: “al ben ik gevallen, ik zal weder opstaan, al zit ik in het duister, de HERE zal mij tot licht zijn” (Micha 7:8). En hoewel hun benauwdheid en lijden groot zal zijn (Jer. 30:7) als nooit tevoren, in het midden van zijn toorn zal God genade schenken, en volgens zijn belofte: “Evenwel zal Ik het huis Jakobs niet geheel en al verdelgen, luidt het woord des HEREN” (Amos 9:8). Ineens, als de wolken het donkerst zijn, en het lijden ondraaglijk en zelfs het kleine overblijfsel dat van Israël resteert, zal wanhopen, en de vijanden van Israël in hun gedachten hun doel van de totale vernietiging van dit volk denken bereikt te hebben en zij hun prooi dreigen te verslinden; en als de trotse geest van de hoogmoedige Jood gebroken zal zijn, en nederigheid en berouw de plaats inneemt van weerspannigheid en trots; als “de priesters, de dienaren des HEREN, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, HERE, uw volk en geef Uw erfdeel niet prijs aan de smaad”; en het hele volk, dat zo wanhopig is, dat zij elke hulp, uit welke hoek dan ook, willen aanvaarden en zullen roepen: “och, dat Gij de hemel scheurdet, dat Gij nederdaaldet, dat voor Uw aangezicht de bergen wankelen... O HERE, wees niet bovenmatig toornig en gedenk niet altoos de ongerechtigheid” (Jes. 64:1,9). dan zal plotseling als een bliksemflits, begeleid door al zijn heiligen en engelse legerscharen, dezelfde Jezus, Die lichamelijk en zichtbaar op een wolk ten hemel voer van de Olijfberg, op dezelfde manier weer geopenbaard worden, maar dit keer als Israëls Koning en Verlosser: “Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken (Israëls vijanden) te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg” (Zach. 14:3,4). “En de HERE verheft zijn stem voor zijn strijdmacht heen” (Joël 2:11); “Want zie, de HERE zal komen als vuur en zijn wagens zullen zijn als een storm, om zijn toorn te openbaren in gloed en zijn dreiging in vuurvlammen. Te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de door de HERE verslagenen zullen talrijk zijn” (Jes. 66:15,16). Net als David, de herder uit Betlehem, die één van de mooiste typen is van Hem, Die zowel zijn Zoon als zijn Heer is. Hij die “zowel leeuw als beer heeft verslagen... Kwam er een leeuw of een beer, die een schaap uit de kudde wegroofde, dan liep ik hem na, sloeg hem en redde het uit zijn muil” (1 Sam. 17:34,36).
Zo zal de Herder van Israël het overblijfsel van Zijn volk redden uit de handen van hen die sterker zijn dan zij en hen die hen wilden verslinden verslaan. Nu worden de rollen omgekeerd. Jeruzalem dat zolang vertreden is door de heidenen zal weer geprezen worden op aarde (Micha 4:8; Jes. 62). En de zonen van Sion, wier namen eeuwenlang een schimpnaam en scheldwoord geweest zijn, zullen "gesteld worden tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde” (Zef. 3:20).

Maar samen met Israëls nationale bevrijding komt ook hun eeuwige redding. Immers het volgende wat we lezen in het aangehaalde hoofdstuk Ezechiël 36 is: “een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn” (vs. 36:26-28).
Als hun nationale bevrijding tot stand is gebracht, zal Israël zich verzamelen rond hun Bevrijder en Hem begroeten met: “Gezegend Hij, die komt in de naam des HEREN” (Ps. 118:26). En zij zullen vragen: “Wie is het, die van Edom komt, in helrode klederen van Bosra, die daar praalt in zijn gewaad, fier voortschrijdt in zijn grote kracht? (Jes. 63:1) en: “Wat zijn dat voor wonden tussen uw armen?” (Zach. 13:6).
Wie kan het tafereel beschrijven dat plaats zal vinden als de Here der heerlijkheid, de Meerdere van Jozef, Zich zal openbaren aan zijn broeders? Denk aan de vreselijke haat die zich opgestapeld heeft in het joodse hart tegen de persoon van Jezus van Nazaret! Denk aan het verkeerde dat zij gedaan hebben toen Hij op aarde was en sindsdien tegenover de zijnen. Maar denk ook aan hun verwondering, dat Hij waarvan zij dachten dat Hij dood was, volgens getuigen levend verschenen is en nog wel als hun Verlosser!

Volgende keer: slot.
Bron: www.openbijbel.nl

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'