Zacharia - Deel 14: Slachtschapen (Hs. 11:1-17)

Zacharia

Deel 14: Slachtschapen (Hs. 11:1-17)

Zacharia 11 toont ons een troosteloos dieptepunt in Israëls historie en toekomst, en daarmee tegelijkertijd ook een dieptepunt in het wereldgebeuren. Want door Israël moet het heil tot de wereld komen en als hen het heil ontbreekt, wat rest er dan nog voor de wereld? Zij zijn als slachtschapen gesteld en ook hun Leidsman ten leven treft een zelfde lot; verkocht voor de prijs waarmee de dood van een slaaf werd vergoed. Toch moet dit intense lijden en deze ongerechtigheid onder ogen gezien worden. Want pas als men dat doet, kan er ruimte ontstaan voor Gods allesomvattende genade. Dan kan zelfs een slachtschaap hoop hebben!

Libanon en Basan

Zacharia 11 begint met een jammerklacht over de Israël omliggende streken Libanon en Basan. Hun namen betekenen respectievelijk 'wit' en 'vruchtbaar', maar van deze positieve eigenschappen, die tezamen kunnen duiden op maagdelijkheid, is niets meer terug te vinden. Hun wouden, bron van inkomsten en symbool van hun macht en kracht, zijn geveld. Er is niets meer van over, God heeft hen teniet gedaan, zoals ook geprofeteerd staat in Jesaja 10:33-34: "Zie, de Here, de HERE der heerscharen, houwt met vervaarlijke kracht de loverkroon af, de rijzige stammen worden omgehouwen en de hoge geveld; het dichte gewas van het woud houwt Hij af met het ijzer, en de Libanon zal vallen door de Heerlijke."
De leiders van het volk, in Zacharia omschreven als herders, jammeren. Datgene wat hun trots was, is verwoest en zij zijn daarmee feitelijk zelf tot niets geworden. Het gejammer is ten diepste zelfbeklag in plaats van oprecht berouw over wat zij de HERE en Zijn volk hebben aangedaan. Maar niet alleen de wereldleiders en hun volgelingen zuchten onder Gods oordeel, zelfs de dierenwereld lijdt eronder. Natuurlijk representeren de leeuwen die rondom de Jordaanstreek leefden de leiders van de Israël omringende landen, maar zij tonen toch ook ergens dat Gods oordeelswerken alle vorm van leven raakt, zoals ook het geval was tijdens de plagen voorafgaand aan de uittocht uit Egypte.
Maar waarvoor dienen al deze oordelen, waarvoor dient al dit lijden? Dit wordt duidelijk in Jesaja 11.
Er moet ruimte komen voor de ware Herder, de ware Priesterkoning, die niet leeft tot eigen eer en verheffing van eigen trots, maar tot eer en meerdere glorie van Zijn Vader, die Zelfs bereid was om ter wille van Zijn heilsplan Zijn eigen leven af te leggen. Alle bomen en wouden moeten wijken, om plaats voor Hem te maken: "En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. Hij zal niet richten naar hetgeen Zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen Zijn oren horen; want Hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken …" (Jes. 11:1+3-4)
En als Hij dan regeert, dan zullen geen bomen meer geveld worden, maar zullen zij juichen, zoals Psalm 96:12-13 leert: "…dan zullen alle bomen des wouds jubelen voor de HERE, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in Zijn trouw."
Deze belofte is dan ook de achtergrond waartegen hoofdstuk 11 gelezen dient te worden. Al het lijden voor Israël, al het lijden voor de wereld, maar bovenal het lijden van de ware Herder en het ware Slachtschaap, doet slechts één indringende roep horen die als een bazuin over de gehele aarde klinkt. Namelijk, dat Israël, de mensheid en de schepping slechts rust kunnen vinden als zij zich geheel afhankelijk van de HERE, hun Maker opstellen.

Het lot van Israël

In het vervolg van hoofdstuk 11 is een treffende beschrijving te zien waarin de Israëlieten als slachtschapen omschreven worden, die willoos ten prooi gevallen zijn aan de grillen van hun kopers, verkopers en herders aan wie zij zich hebben overgegeven.
De kopers, verkopers en herders dienen opgevat te worden als de eigen leiders en de leiders van de omliggende volken. Zij hebben Israël in het verleden zware belastingen opgelegd en hen met dood en verderf gestraft wanneer zij niet aan hun verplichtingen voldeden.
Israël heeft zich in de hand van de buitenlandse machthebbers overgegeven door zich hun goden toe te eigenen. Deze goden, misschien wel werkelijk bestaand als zogenaamde 'engelvorsten', kregen zo macht over hen. Deze macht oefenden zij vervolgens uit door middel van de koningen op aarde. Terugkijkend op de historie, worden wij hier met name bepaald bij de tijd beschreven aan het einde van Koningen en Kronieken. Dit was dus wat in de tijd van Zacharia reeds geschiedenis was. Toch laat de beschrijving uit hoofdstuk 11 ook heel duidelijk toekomstige elementen zien. Het verkopen van de ziel voor geld, goed en lichamelijk welbevinden zal zeer nadrukkelijk ook in de eindtijd weer plaats vinden. Wij denken aan de 'beest(en) heerschappij' uit Openbaring 13. Wie het beest aanbidt en zijn teken (een gebedsriem ter ere van de boze) op het voorhoofd draagt, zal blijven leven en kunnen kopen en verkopen. Wie dit echter niet doet, zal gedood worden. Hij zal worden als een slachtschaap. Maar de dienaars van het beest wacht uiteindelijk toch ook eenzelfde lot, zoals in Zacharia 11:6 ook duidelijk beschreven wordt: "Want Ik zal de bewoners der aarde [beter vertaald: 'het land'- red.] niet langer sparen, luidt het woord des HEREN; zie, Ik lever de mensen over, allen in de macht van hun naaste en in de macht van hun koning; en zij zullen de aarde tot een woestenij maken, en Ik zal uit hun macht niet redden."
De vrede en overvloed die de mens in die tijd zoekt, zal hij niet vinden. Sterker nog, hij zal nog meer verliezen dan hij reeds verloren heeft. Slechts verwoesting, dood en verderf zal zijn deel zijn.

De herders

Naast de slachtschapen spelen in hoofdstuk 11 ook de herders een belangrijke rol. Zij zijn de leiders die het volk van de HERE weggevoerd hebben en hen in een poel van zonde en onheil hebben gestort. Zij zorgen niet goed voor hun schapen en daarom komt Gods toorn over hen. In vers 8 wordt gesteld dat de HERE drie herders in één maand verdelgd heeft, omdat Hij Zijn geduld tegenover hen verloren had en zij een afkeer van Hem hadden. Wie deze herders waren of zullen zijn, kunnen wij niet precies vaststellen. Wellicht illustreert het aantal de drie machten in Israël, namelijk het koningschap, het priesterschap en het profeetschap. De korte tijd waarbinnen men om zal komen is terug te zien in Openbaring 19:17-18+20: "Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten. (…) En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet (…) levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt."
Niet alleen het uitroeien van drie herders binnen een maand tijd lijkt een profetische verwijzing te zijn naar de eindtijd, ook het optreden van de dwaze herder uit vers 15-17 is dat. In zijn handelen zien wij duidelijk elementen van de beestheerschappij terug, zoals die zich in Israël zich zal openbaren: "…naar wat verdelgd dreigt te worden, zal hij niet omzien; het verstrooide zal hij niet opzoeken, het gewonde zal hij niet trachten te helen, het uitgeputte zal hij niet verzorgen; maar het vlees van de vette beesten zal hij eten, en hun hoeven zal hij afrukken." (vs. 15).
Toch zal de heerschappij van deze dwaze herder tijdelijk zijn. Zijn rechterhand zal geslagen worden en verdorren, wat duidt op het neerslaan van zijn kracht en macht. Zijn rechteroog zal verduisterd worden. Het rechteroog staat symbool voor scherpzinnigheid en inzicht. In zijn hunkering naar absolute macht en heerschappij zal de dwaze herder zijn zinnen verliezen en daardoor zijn eigen doodvonnis tekenen. De HERE zal komen om oordeel over hem te vellen. Zijn ondergang zal net zo plotseling zijn als zijn opkomst.

De goede Herder

In schril contrast met de dwaze herder, staat de goede Herder zoals wij die kennen in de persoon van de Here Jezus Christus. Hij kwam om het verlorene te zoeken en te redden (Luk. 19:10), om vermoeiden en belasten rust te geven (Matt. 11:28) en om Zijn leven in te zetten voor Zijn schapen (Joh. 10:15). Of zoals Jesaja 53:5 het prachtig verwoord: "Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden."
Geweldig te mogen weten dat deze zelfde goede Herder nu in verheerlijking gezeten is aan de rechterhand van Zijn Vader in de Hemel. Door Hem, Christus Jezus, hebben wij toegang verkregen tot de Vader. Hij wil ons leiden, bemoedigen en ondersteunen, iedere dag van ons leven.

Lieflijkheid en Samenbinding

In hoofdstuk 11 wordt gesproken over twee (herders)staven waarmee de HERE Zijn kudde geweid heeft. De ene staf noemt Hij Lieflijkheid en de andere Samenbinding. Beide staven geven een aspect weer van hoe de HERE Zijn volk beschermt. De staf van de Lieflijkheid duidt, zo leert vers 10, op het verbond dat HERE met de Israël omliggende volken had gesloten, zodat zij Zijn volk niet aanvielen. Dat hier sprake zou zijn van een gelijkwaardig verbond, lijkt onwaarschijnlijk. Veel eerder moeten wij de betekenis van deze woorden zo opvatten dat de HERE de Israël omliggende volken ervan weerhield om Zijn volk kwaad te doen door hen te dreigen met Zijn toorn. Nadat Israël ontrouw aan Hem was geworden (vlak voor de ballingschap), trok Hij Zijn beschermende hand van hen af en hadden de volken vrij spel. Het gevolg was dat Israël door zijn vijanden overwonnen en verstrooid werd. Een ellendig lot wachtte hen vervolgens, zoals in vers 11 beschreven staat: "Dus werd het te dien dage verbroken; zo hebben de ellendigste onder de schapen, die op Mij letten, bemerkt, dat dit een woord des HEREN was."
De staf van de Samenbinding symboliseert hier de band tussen Israël (de 10 stammen) en Juda (de 2 stammen). Ook deze staf werd verbroken vanwege Israëls ongehoorzaamheid en goddeloosheid: "Daarop heb Ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen Juda en Israël." (vs. 14)
Eerst ontstond in de tijd van de Koningen een staatsrechtelijke scheiding. Na de ballingschap werd de scheiding tussen beide groepen definitief. De twee stammen keerden terug uit ballingschap, de tien niet.
Met het verbreken van de beide staven was Israël zijn grote Herder, de HERE kwijt geraakt. Toch leerden zij niet van de grote gevolgen die dit met zich mee bracht. Toen eeuwen later de Messias kwam om het verbond tussen de HERE en Zijn volk te herstellen, beter gezegd om het nieuwe verbond op te richten, werd Hij verworpen. Zo komt het dat tot op de dag van vandaag de staven van de Lieflijkheid en Samenbinding nog steeds verbroken liggen. De HERE beschermt Zijn volk nog steeds niet tegen de omliggende volken en een groot deel van Israël leeft nog steeds verstrooid over de gehele wereld. Toch is er, ondanks de verwerping van de Messias, hoop voor Gods volk. Deze hoop is er juist door de verwerping van diezelfde Messias.

De pottenbakker en de prijs

In het laatste deel van dit artikel besteden wij aandacht aan de zo bekende profetie uit vers 12 en 13:
"En ik heb tot hen gezegd: Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij mijn loon af: dertig zilverstukken. Maar de HERE zeide tot mij: Werp dat de pottenbakker toe; een heerlijke prijs waarop Ik hunnerzijds geschat ben! En ik heb de dertig zilverstukken genomen en die in het huis des HEREN de pottenbakker toegeworpen."

Historische betekenis van de pottenbakker en de prijs

Alvorens in te gaan op de profetische betekenis van deze verzen, is het noodzakelijk om vanuit de context stil te staan bij de historische betekenis. Want vers 12 is het gevolg van wat in vers 11 beschreven staat over het verbreken van de band tussen Israël en Juda. Nadat de HERE deze twee groepen van elkaar gescheiden had, 'verkocht' Hij daarop Zijn volk aan de omliggende volken. Wij zouden ook kunnen zeggen dat Hij hen in handen gaf van de koningen en de goden (of engelvorsten) van deze naties. De prijs die de HERE in ruil daarvoor ontvangt is dertig zilverstukken. In Exodus 21:32 is de betekenis van deze prijs terug te vinden: "Maar indien het rund een slaaf of een slavin stoot, dan zal hij dertig sikkels zilver aan de heer van deze geven, en het rund zal gestenigd worden." Dertig zilverstukken was de prijs die betaald moest worden wanneer een rund de slaaf van een ander doodde. Feitelijk is deze geldsom wat de HERE van de omliggende volken vraagt in ruil voor het leven van Zijn slachtschapen, de Israëlieten. Zoals het ook in Psalm 44:11-12 verwoord wordt: "Gij hebt ons overgeleverd als slachtvee, ons onder de volken verstrooid; Gij hebt uw volk verkocht voor een spotprijs, en zijt niet rijk geworden door hun koopsom…"
Als de volken Israël dit bedrag niet waard achtten, dan hoefden zij zich niet verplicht te voelen het te betalen. Toch ontving de HERE dit loon. Waarschijnlijk moet de betekenis van de betaling hierin gezien worden dat de volken in eerste instantie nog geduld met Israël hadden. Er volgde niet direct volledige verwoesting van het land, maar eerst nog een aantal waarschuwingen. De tempel, het huis des HEREN bleef aanvankelijk gespaard. De HERE achtte Zijn volk deze milde behandeling uiteindelijk niet waardig vanwege hun voortdurende goddeloosheid, zo blijkt uit vers 13. Hij nam de door Hem ontvangen dertig zilverstukken en wierp die in het huis des HEREN de pottenbakker toe. Met deze daad verwierp Hij uiteindelijk Zijn volk.
De betekenis van deze woorden is in de historische context moeilijk te bevatten. Wellicht biedt de boodschap uit Jeremia 18 hier uitkomst. Daar wordt gesproken over Jeremia die af moet dalen naar het huis van de pottenbakker. Daar ziet hij de pottenbakker juist een werkstuk maken op de schijf. Mislukte de pot die hij maakte, dan maakte hij met hetzelfde leem een andere pot. Als Jeremia dit gezien heeft, dan maakt de HERE hem de betekenis van het beeld duidelijk: "Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis Israëls? luidt het woord des HEREN. Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in Mijn hand, huis Israëls!" (vs. 6)

Israël is voor de HERE als leem

Wanneer het volk Hem niet bevalt vanwege hun goddeloosheid, doet Hij met hen wat Hij wil. Desnoods geeft Hij hen over aan de omliggende volken, zoals in Jeremia 18:17 staat vermeld, wat qua boodschap betreft duidelijk overeenkomsten heeft met Zacharia 11: "Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor de vijand; de nek zal Ik hun tonen, niet het aangezicht, ten dage van hun nood." Wanneer verder gelezen wordt in Jeremia 18 wordt het beeld nog scherper. Jeremia moet met een pottenbakkerskruik naar het dal van Ben-Hinnom gaan. In dat dal werden afval en de lijken van dieren en misdadigers verbrand. Daar moest Jeremia ten overstaande van de oudsten van het volk en de priesters een oordeelsprofetie uitspreken, waarbij hij de kruik op de grond aan stukken gooit. De kapot gegooide kruik illustreerde het lot van Gods volk dat rampspoed zal treffen en verstrooid wordt onder de volken.

Wanneer de boodschap uit Zacharia gekoppeld wordt aan de gebeurtenissen uit Jeremia, dan kan daar een zekere betekenis aan ontleend worden. In Zacharia staat beschreven hoe de HERE de dertig zilverstukken naar de pottenbakker toewerpt die het vaatwerk verzorgde in de tempel. Israël kan gezien worden als een vaatwerk dat uit het huis des HEREN verwijderd is en buiten de legerplaats uiteengeworpen is, zoals Jeremia symboliseerde in het dal van Ben-Hinnom en Tofet. De prijs die de HERE vervolgens ontving voor dit verwijderde vaatwerk, gebruikte Hij vervolgens om de pottenbakker te vragen een nieuw vaatwerk te maken in plaats van het verwijderde stuk. Wat dan als 'het nieuwe vaatwerk' gezien moet worden is de vraag. Is dit het ware wedergeboren Israël, of moeten wij meegaan met de profetische betekenis van het beeld uit Zacharia en stellen dat het de Messias betreft? Wellicht moet het antwoord in een combinatie van beide gezocht worden. Het is immers door Christus' lijden, sterven en opstanding dat er nieuw leven mogelijk is voor de Israëlieten en zij kunnen herrijzen uit het dal van de dorre doodsbeenderen. Het is door Hem dat zij weer tot een waardig vaatwerk kunnen worden in het huis van de HERE. Daarbij moet zeker niet onopgemerkt blijven dat Hij het ook is die de prijs betaalde om Zijn volk uit slavernij te bevrijden. Die prijs betaalde Hij niet alleen voor hen, maar ook voor ons. "Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn." (Rom. 8:15-16)

Profetische betekenis van de pottenbakker en de prijs

Niemand zal de grote profetische waarde van de woorden uit hoofdstuk 11 ontgaan zoals ze in verband staan met het lijden en sterven van de Here Jezus. Het was Judas die dertig zilverlingen ontving om zijn Here en Heiland te verraden. Maar na dit gedaan te hebben, kreeg hij berouw en keert hij tot de overpriesters en oudsten weer (zelfde groep als uit Jer. 18). Dezen hebben echter geen boodschap aan het relaas van Judas, waar dan het volgende op volgt: "En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich; daarop ging hij heen en verhing zich. De overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld. En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom heet dat land Bloedakker, tot heden toe." (Matt. 27:7-8)
De dertig zilverstukken die Judas weer terug gaf, verdwenen niet in de offerkist. Dit was het geld niet waardig, want het was besmeurd geld, bloedgeld.

En dan te bedenken dat in Christus, Die niet meer dan dertig zilverlingen waard geacht werd, alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn!

In ieder geval kochten de overpriesters een stuk land voor dit (bloed)geld, namelijk het land van de pottenbakker, dat vanwege het geld waarmee het betaald werd, voortaan Bloedakker heette (in het Aramees Akeldama, Hand. 1:19). Dit stuk land moet even buiten de Schervenpoort ten zuiden van Jeruzalem gelegen hebben bij het dal van Ben-Hinnom en Tofet. Dit was dezelfde plek waar eens Jeremia zijn profetie uitsprak (Jer. 18) over het gebroken pottenbakkerswerk. Op dit stuk grond is ook Judas begraven, over wie in Handelingen 1:20 wordt gezegd: "Zijn plaats worde woest en er zij niemand, die erop woont." Deze plaats zou uiteindelijk inderdaad onbebouwd en woest blijven en slechts vol komen te staan met graven. Het zou een plek van de dood worden.
Dit is geheel in tegenstelling tot het graf van Degene die de aankoopprijs voor dit stuk land opbracht. De dood en het graf konden Hem niet weerhouden. Hij overwon en zal eens alle ongerechtigheid, rouw en smart wegnemen. Hij bracht daarmee hoop voor Zijn volk en redding voor een stel slachtschapen. En de prijs die Hij ervoor vraagt? Niets! Het is enkel genade. Zo is er toekomst, zelfs voor de meest ellendige schapen. Zij zullen aan rustige wateren gevoerd worden en neerliggen in grazige weiden. Zij zullen tot in lengte van dagen in het huis des HEREN verblijven.

"Dan zullen wij, Uw volk, en de schapen die Gij weidt, U voor altoos loven, van geslacht tot geslacht uw roem verkondigen." (Ps. 79:13)

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'