Zacharia - Deel 11: Oordeel en Bevrijding (9:1-8)

Zacharia

Deel 11: Oordeel en Bevrijding (9:1-8)

Een nieuw gedeelte breekt aan in het bijbelboek Zacharia. Na de nachtgezichten en de heilsbeloften volgt nu een gedeelte waarin het onder andere gaat over het oordeel over de omliggende volken. Daarnaast wordt zichtbaar wie de HERE liefheeft en wie Hij haat vanwege hun ongeloof en goddeloosheid. Het kaf wordt van het koren gescheiden en langzaamaan wordt duidelijk Wie de HERE is en wat Hij vraagt van Zijn schepselen, namelijk onderwerping en gehoorzaamheid. Pas wanneer dat er is, zal Zijn zegen ten volle uit kunnen werken.

Het licht schijnt in de duisternis

Godsspraak

Het nieuwe gedeelte uit Zacharia, waarvan wij in dit artikel het eerste deel behandelen, beslaat de hoofdstukken 9 tot en met 11. Het is de eerste van twee zogenaamde 'Godsspraken' uit het bijbelboek. De tweede Godsspraak is vanaf hoofdstuk 12 te vinden tot aan het einde van het bijbelboek. Het is de moeite waard om stil te staan bij het begrip 'Godsspraak', omdat dit opschrift iets zegt over de inhoud van het tekstgedeelte waar het boven geplaatst is.
'Godsspraak' is een enigszins onjuiste vertaling van het Hebreeuwse woord 'massa', wat zoveel betekent als 'last' (net als in de Nederlandse taal). De vertalers van de Statenvertaling hebben 'massa' ook als zodanig (juist) vertaald: "De last van het woord de HEREN …" De 'last' waar hier over gesproken wordt, duidt op een zwaarte of moeite die uit verplichting gedragen moet worden. Deze verplichting komt in de meeste gevallen voort vanuit openstaande schuld.
In Zacharia 9 tot en met 11 behelst de opgelegde last voornamelijk een oordeel over de Israël omringende volken, vanwege hun vijandige opstelling ten opzichte van de HERE en Zijn volk. In hoofdstuk 11:6 staat Gods oordeel over de volken onomwonden beschreven: "Want Ik zal de bewoners der aarde niet langer sparen, luidt het woord des HEREN; zie, Ik lever de mensen over, allen in de macht van hun naaste en in de macht van hun koning; en zij zullen de aarde tot een woestenij maken, en Ik zal uit hun macht niet redden." In hoofdstuk 12 betreft de last expliciet het volk Israël, zoals ook uit het opschrift duidelijk blijkt: "De last van het woord des HEEREN over Israël." (SV) Dit is ook te zien in de navolgende verzen van dit hoofdstuk, waarin letterlijk de zwaarte van de last is terug te vinden: "Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen …" (vers 3) Echter, voor hen die tot inkeer komen en zich aan de HERE onderwerpen zal de last niet voor altijd zijn. De HERE zal hun schuld kwijtschelden en het oordeel van hen wegnemen.
Hoe de schuld kwijtgescholden wordt, staat enigszins cryptisch beschreven in Zacharia. Er wordt gesproken over Sions koning Die in nederigheid en rijdend op een ezel zal komen (hfdst. 9:9). Hij zal verworpen worden en Zijn loon zal dertig zilverlingen bedragen (hfdst. 11:12-13). Zijn verwerping zal echter door het oordeel heen verlossing voor Israël, Jeruzalem en alle andere Godvrezenden brengen. Met het gegeven dat gelovigen heil ontvangen na onder een 'last' te hebben geleefd, worden wij sterk bepaald bij de woorden zoals de apostel Paulus die eeuwen later schreef aan de gelovigen te Korinte: "Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid …" Wij leven als gelovigen nu nog onder de last die de zonde met zich meebrengt. Maar eens zal die last plaats maken voor een mate van heerlijkheid die de geleden verdrukking ver te boven gaat. Totdat het zover is, mogen wij leven uit het troostend besef dat ons innerlijk reeds, door de kracht van Gods Geest, van dag tot dag vernieuwd wordt. Dit laatste mag tegelijkertijd een bewijsstuk vormen van de heerlijkheid die nog te wachten staat. Deze zekerheid en hoop mag ons moed en kracht geven om, ondanks alle tegenslag, verder te gaan.

Chadrak

In het vervolg van hoofdstuk 9 vinden wij een aantal steden genoemd waar de HERE zal verblijven of waar Zijn oog op zal rusten. De plaats die er in dit rijtje het meeste uit springt, is de naam 'Chadrak'. Het is de enige keer dat deze naam voorkomt in Gods Woord.
Door de tijden heen hebben veel bijbeluitleggers zich afgevraagd wat met deze naam aangeduid werd, omdat de naam feitelijk niet bij een bestaande stad terug te vinden was. Veelal werd er daarom vanuit gegaan dat de naam symbolisch opgevat moest worden, temeer ook vanwege de betekenis ervan. De naam Chadrak bestaat uit twee delen: 'Chad', wat scherp betekent en 'rak' wat zacht betekent. Er waren bijbeluitleggers die meenden dat 'Chad' duidde op de heidenen, voor wie de HERE scherp en hard is, terwijl 'rak' duidde op Israël, voor wie de HERE zacht is. Weer andere bijbeluitleggers zagen in de samengestelde naam een deel van het beeld uit Daniël 2 terug, namelijk de voeten die deels uit ijzer (scherp en hard) en deels uit leem (zacht) bestaan. En zo waren er nog wel wat verschillende verklaringen.
Hierin bleef echter opvallen dat men inconsequent dacht en handelde. Het is namelijk nogal tegenstrijdig als in een rijtje namen één naam symbolisch opgevat wordt en alle andere namen letterlijk (namelijk door ze aan bestaande steden te koppelen). Het leek zo zelfs wel of er een fout in de Bijbel stond.
Hoe menselijk zo te denken! Want begin twintigste eeuw werd in Syrië bij een opgraving een inscriptie gevonden waarin melding gemaakt werd van het bestaan van Chadrak, dat ten noorden van Damascus moet hebben gelegen.
Een belangrijke les die hier sowiezo uit getrokken kan worden, is dat wij er voor moeten waken onze 'wetenschappelijke' kennis boven Gods waarheden te stellen. Wij zijn gauw geneigd om bij een bijbeluitlegkundig probleem de zaken op menselijke wijze op te lossen.
Wat de plaats Chadrak verder betreft, deze was reeds in de 8e eeuw voor Christus verwoest. Dit terwijl de profeet Zacharia pas eeuwen later leefde. Hoe kan het dan dat deze plaats toch vermeld wordt, ondanks dat zij hoogstwaarschijnlijk niet meer bestond? Hier doet zich weer een nieuw probleem voor.
Nu, er wordt niet expliciet gesproken over de plaats Chadrak in Zacharia 9, maar over "het land Chadrak". Met deze bewoordingen wordt dus niet de stad aangeduid, maar de streek die nog doet herinneren aan de stad die er ooit gelegen was. Daar in die streek (ten noorden van Damascus), daar zal, volgens de profetie uit Zacharia, eens de HERE te vinden zijn. Zo valt alles op de juiste plaats.

De last op Israëls buurvolken

Naast Chadrak worden in de eerst acht verzen van Zacharia 9 nog een aantal steden genoemd. Deze steden krijgen allen van de HERE een 'last' opgelegd in de vorm van oordeel. Zo staat over Damascus geschreven dat het een verblijfplaats van de HERE zal worden. Op Hamat, Tyrus en Sidon zal de HERE (in toorn) Zijn oog slaan. Over Tyrus staat daarbij nog geschreven dat het veroverd en met vuur verteerd zal worden. Overigens liggen al deze plaatsen ten noorden van Israël, in het huidige Libanon en Syrië.
Andere plaatsen die genoemd worden (Askelon, Gaza, Ekron en Asdod) liggen in het zuidwesten van de huidige staat Israël en in de Gazastrook. Samen met de toen al verwoeste en niet genoemde plaats Gath, waren dit de vijf belangrijkste steden van de Filistijnen.
Van Askelon wordt gezegd dat het bij het zien van de verwoesting van Tyrus zal beven, evenals Gaza en Ekron (vers 5). Uit Gaza zal de koning verdwijnen en Askelon zal onbewoond blijven (vers 5). In Asdod zal een volk uit gemengde volken komen te wonen (vers 6).
Zo zal het oordeel over al deze steden komen, omdat zij zich weerspannig opstelden tegenover de HERE. Na het oordeel zullen de steden gezuiverd en ingelijfd worden bij Israël. Ten aanzien van de Filistijnen wordt dit met prachtige beeldspraak beschreven: "Ik zal hem het bloed uit de mond verwijderen en de gruwelen van tussen zijn tanden …" (vers 7) Het bloed en de gruwelen waar hier over gesproken wordt, duiden op de afgodendienst van dit volk. Zij hielden zich niet aan de spijswetten door bloed van slachtdieren bij het offeren niet weg te laten lopen en zelf bloed te nuttigen. Het reinigen van mond en tanden houdt in dat de Filistijnen zich aan de spijswetten van Israël zouden gaan houden. De Filistijnen zullen dus met hun oorspronkelijke goden breken en de HERE, de God van hun vroegere vijand, Israël, gaan dienen.
De overwinning van de HERE op de Filistijnen zal zo groot zijn dat er van hun oorspronkelijke grootheid niet meer overblijft dan dat zij in grootte vergelijkbaar zijn met een kleine stam in Juda (vers 7). Hun land zal niet meer dan een wingewest van Israël zijn. Daarbij zullen zij slechts de rechten hebben zoals die voor de Jebusieten golden. Zij waren de oorspronkelijke bewoners van Jeruzalem en smolten na de definitieve inname van Jeruzalem door David met het volk Israël samen. Zij verloren daarbij langzamerhand hun eigen cultuur en gedachtengoed. Op deze wijze zal het de Filistijnen ook vergaan.
Maar uiteindelijk zal dit beter blijken te zijn dan dat men bij de eigen goden blijft. Onder alle omstandigheden is het wenselijker om onder de zegen van de HERE te leven dan onder die van andere goden. De last zal onder de vleugels van Israëls Beschermer uiteindelijk tot zegen worden.

Vervulling van de profetie

De vraag is nu wanneer en hoe de profetie uit Zacharia 9 vervuld wordt. Gelet op de wijze waarop gesproken wordt, kan uiteraard niet anders dan geconcludeerd worden dat dit pas volkomen zal gebeuren in de dag des HEREN. Immers, er wordt gesproken over actieve bemoeienis van de HERE Zelf ten aanzien van de genoemde volken. En ook wat in vers 8 staat is in dit verband veelzeggend te noemen: "Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren als een wacht tegen de heen en weer trekkende legers, en geen onderdrukker zal meer tegen hen optrekken, want nu zie Ik het met Mijn eigen ogen." De HERE zal in Eigen Persoon Zijn huis, dat is de tempel, beschermen en er zullen geen onderdrukkers meer tegen dat huis optrekken.
Tot op heden is dit woord nog niet vervuld. In AD 70 zijn de laatste onderdrukkers tegen de tempel opgetrokken en hebben deze met de grond gelijk gemaakt. Tot nu toe is de tempel niet weer opgebouwd. Maar ook als de tempel weer opgebouwd wordt (en dat zal gebeuren) zullen er weer onderdrukkers optrekken en zal het zelfs door de 'mens der wetteloosheid' in bezit genomen worden. Pas wanneer de HERE weerkomt en een nieuwe tempel wordt opgebouwd (conform Ezech. 40 e.v.) zal deze profetie geheel van kracht worden.
Voordat dit gebeurt zullen Israëls vijanden, zoals ze ook beschreven staan in Zacharia 9, verslagen en bij Israël ingelijfd worden. Daarbij rest echter nog een vraag: Zullen dit dezelfde volken zijn als onder andere in Zacharia 9?
Mijn inziens is dit niet het geval, maar is wat de toekomst aangaat slechts de geografische aanduiding van belang. Zo bestaat het Filistijnse volk al lang niet meer (daarmee lijkt wel vervult dat hun gedachtenis verloren zal gaan!) en is het de vraag of een veelgodendom, zoals dat onder de Filistijnen bestond, ooit zal terugkeren in het Midden-Oosten. Zeker gezien de huidige religieuze situatie lijkt hier geen sprake van. De Islam is namelijk op en top monotheïstisch en laat zich overigens ook niet in met het nuttigen van bloed (vers 7). Maar laten wij toch zeker een voorbehoud in dit alles maken, want veel van wat wij als mensen menen en bedenken is reeds door Gods Woord gelogenstraft. Eén ding is wel zeker: God komt ondanks alles altijd tot Zijn doel. Laten wij dat vasthouden!

Meer dan een anekdote

Met betrekking tot de profetie uit Zacharia 9 is tot slot nog een opmerkelijk en (waarschijnlijk) waar gebeurd verhaal te melden wat een gedeeltelijke voorvervulling van dit schriftgedeelte laat zien. Het verhaal is voor een groot deel afkomstig uit 'Historie der Joden' van Flavius Josephus (11e boek, hoofdstuk 8.3) en hier beknopt, met wat overige aanvullende gegevens, weergegeven:

"In de tijd dat Alexander de Grote bezig was met zijn geweldige opmars om de wereld te veroveren, stond hij op het punt om richting Jeruzalem te trekken. Hij had de plaatsen Damascus en Sidon (zie Zach. 9:1-2) reeds veroverd en stond nu aan de poorten van de stad Tyrus (zie Zach. 9:3). Om Jeruzalem zonder bloedvergieten te kunnen veroveren stuurde Alexander een brief aan de hogepriester te Jeruzalem, Jaddua. Hij eiste van Jaddua drie zaken: hulp, vrije handel en de heffing die Jeruzalem op dat moment aan zijn Perzische vijand Darius betaalde. De hogepriester antwoordde dat de Joden niet aan deze wens konden voldoen, omdat zij met een eed trouw voor het leven aan Darius beloofd hadden.
Het antwoord maakte Alexander erg boos en hij liet Jaddua weten dat zodra hij met Tyrus klaar was, hij tot Jeruzalem op zou trekken om de Joden te laten weten wie zij gehoorzaam moesten zijn. Als extra reactie hierop bestookte Alexander Tyrus zo fel dat hij er zich meester van maakte. Hij stak vervolgens alle huizen in Tyrus in brand (zie Zach. 9:4). Daarna belegerde hij Gaza en veroverde het (zie Zach. 9:5) en trok vervolgens op naar Jeruzalem.
Toen hogepriester Jaddua hoorde dat Alexander optrok naar Jeruzalem bad en offerde hij tot God. God verscheen aan Jaddua in een droom en beval hem bloemen in de stad rond te strooien en al de poorten open te zetten. Daarnaast moesten de priesters in priesterlijk gewaad en de overige bewoners in het wit gekleed de stad uit Alexander tegemoet gaan. Jaddua en het volk gaven gehoor aan dit gebed en trokken Alexander tegemoet.
Ondertussen trok Alexander met zijn leger richting Jeruzalem. Zijn manschappen twijfelden er niet aan dat hun meester hen zou gebieden om de stad te plunderen om het zo als een voorbeeld te stellen. Het tegendeel bleek waar toen beide partijen elkaar troffen.
Op het moment dat Alexander de hogepriester in zijn ambtsgewaad en met de gouden plaat op zijn borst, met de naam van God daarop, zag, ging hij de Joden alleen tegemoet. Hij viel voor de hogepriester neer en aanbad de naam van Israëls God. De Joden omringden vervolgens Alexander en wensten hem met luide stem geluk en voorspoed.
Eén van Alexanders mannen vroeg hem waarom hij de hogepriester van de Joden aanbad. Alexander antwoordde hierop: "Het is niet de hogepriester die ik aanbid, maar zijn God. Deze hogepriester is mij namelijk in een droom verschenen in hetzelfde gewaad dat hij nu aan heeft. Hij vertelde mij dat ik niet hoefde te vrezen en dat ik het rijk der Perzen zou veroveren. Daarom ben ik deze oorlog begonnen en ben ervan overtuigd dat ik deze winnen zal."
Nadat Alexander dit gezegd had omhelsde hij de hogepriester en de andere priesters. Hij trok op naar de tempel en offerde zoals hogepriester Jaddua hem beval. De hogepriester toonde Alexander vervolgens het boek Daniël, waarin stond dat een Grieks vorst het Perzische rijk vernietigen zou. Alexander paste dit toe op zichzelf. Hierover verheugd schonk hij de Joden het voorrecht dat zij de wet van Mozes mochten onderhouden en tijdens het sabbatsjaar van belasting werden vrijgesteld."

Wij lijken in dit stukje geschiedenis, dat zich rond 330 voor Christus afspeelde, een gedeeltelijke voorvervulling van Zacharia 9 terug te zien. Damascus, Tyrus, Sidon en Gaza worden als verwoeste steden genoemd. Daarnaast blijft de tempel op wonderlijke wijze gespaard. Het lijkt zelfs of het de hand van de HERE is die dit doet, waardoor een connectie ontstaat met vers 8: "Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren." Wij hebben echter eerder in dit artikel al gezien dat de tempel uiteindelijk later wel verwoest is en dat de geboden bescherming door de HERE door Zijn persoonlijke aanwezigheid gestalte zal krijgen. Daarom is dit schriftwoord tot op heden nog niet vervuld. In ieder geval worden wij hier wel bij de vervulling van een stukje profetie uit Daniël bepaald (Dan. 8:5-7 en 8:20-21). Of Alexander de Grote werkelijk een droom van de God ontving is de vraag, het is echter niet onmogelijk. Wel is het zo dat de HERE hem, ondanks zijn heidense geloof, heeft gebruikt bij de vervulling van Zijn woord. Zo zien wij dat Gods woord nooit ledig wederkeert. De HERE volvoert, ondanks al onze twijfels en bedenkingen, altijd Zijn plan.

"Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend." (Jes. 55:10-11)

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'