Vergeving van zonden

Vergeving van zonden

Het Christendom van alle eeuwen belijdt dat God zonden vergeeft. 'Ik geloof de vergeving der zonden', heet het in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Door deze belijdenis onderscheidt het Christendom zich van en is hoog verheven boven alles wat zich in de wereld als 'godsdienst' aandient. Door deze leer wordt de Bijbel het wonderbare troostboek voor arme, zondige mensenkinderen.

Liefde en oordeel
Het Boeddhisme, bijvoorbeeld, kent geen schuldvergeving. Het leert alleen maar vergelding; de onverbreekbare wet van oorzaak en gevolg. Zoals in de natuur overal de wet van de zwaartekracht heerst, en alles daaraan onderworpen is, zo zou in de zedelijke wereld de ijzeren wet van het 'karma' heersen. De gevolgen van het goede of het kwade, door ons begaan, zouden door niets of niemand zijn af te wenden. Wat een troosteloze leer.
Terecht zegt de Schrift: “U bent een God Die menigvuldig vergeeft, genadig, barmhartig, geduldig, rijk aan goedertierenheid …” (Neh. 9:17), en: “Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding …?” (Micha 7:18). Zo een God kent alleen de Bijbel!
Die vergeving is echter uitsluitend gegrond op het gezegende verlossingswerk van onze Heer Jezus Christus. Zonder dat werk zou een heilig en rechtvaardig God, ja een God van de waarheid, de mens moeten houden voor wat hij werkelijk is: een schuldig zondaar, die geoordeeld moet worden naar zijn werken. En wij weten bij voorbaat uit Gods Woord, dat er niemand rechtvaardig is, ook niet één (Rom. 3:10).
De liefde van God, zo groot als zij is - en zij is zo groot, dat God zelfs Zijn eigen Zoon niet spaarde voor ons - kán niet verklaren, dat zonde geen zonde is. Ook niet, dat goed en kwaad Hem onverschillig zijn, want Hij is er niet onverschillig voor, en Hij kan er in Zijn eigen natuur niet onverschillig voor zijn. En als Hij gaat oordelen, en derhalve de mens verantwoordelijk stelt voor zijn daden, moet Hij hem oordelen op rechtvaardige wijze.
Bovendien, wij zijn in onze harten van nature vervreemd van God, en daardoor in werkelijkheid reeds verloren. Niet alsof er uit die toestand voor ons geen verlossing mogelijk zou zijn, maar die verlossing is alléén mogelijk doordat Christus kwam om het verlorene te zoeken en te redden. Ieder die, zonder in Christus geborgen te zijn, voor Zijn rechterstoel wordt gesteld, zal geoordeeld worden naar zijn werken.
Maar… God is liefde en heeft in wonderbare genade vooruitgegrepen op de oordeelsdag: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Joh. 3:16).
Dezelfde gezegende Zoon van God, die als Zoon des mensen op de rechterstoel zal zitten en de levenden en de doden zal oordelen in Zijn verschijning en Zijn Koninkrijk, is reeds lang vóór die oordeelsdag gekomen als Zaligmaker om voor hun zonden te sterven ‘naar de Schriften’.
Wie in die Zoon van God gelooft, zal gered worden; wie niet gelooft, wordt geoordeeld. Dat is de duidelijke uitspraak van Gods Woord. En het is zéér ernstig te bedenken, dat zij die de Heiland en de boodschap van de verlossing verwerpen, dubbel schuldig zijn: zij hebben niet alleen gezondigd tegen Gods heiligheid, maar ook Zijn genade versmaad.
Een oprecht geloof in de Zoon van God, vrucht van de werkzaamheid van de Heilige Geest in ons hart, wordt altijd gekenmerkt door een ontwaakt geweten, dat de noodzakelijkheid van genade en vergeving voelt. Het is juist dát oprechte berouw, die droefheid voor God over de zonde, dat gevoel van het oordeel rechtvaardig verdiend te hebben, waardoor Christus en Zijn genade en Zijn verlossingswerk zo uitnemend kostbaar worden voor ons arme hart.
Maar dan ook klinkt de blijde jubel: “Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften” (1 Kor. 15:3). De apostel Petrus schreef: “Die zelf onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht heeft” (1 Petr. 2:24). En: “Want Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen” (1 Petr. 3:18).
En wat is het resultaat van Zijn sterven voor mij? Dat ik volkomen en eeuwige vergeving van zonden heb overeenkomstig de wil en de heerlijkheid van God.
“Laat het u dan bekend zijn, mannenbroeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt” (Hand. 13:38). “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade …” (Efe. 1:7).

Blijvende vergeving?
De vraag is echter: Is deze vergeving inderdaad absoluut en voor altijd? Het is natuurlijk voor de vrede van onze ziel van het grootste belang hierover volle klaarheid te hebben. Vele Christenen verkeren min of meer in het onzekere over de zonden, waaraan zij zich na hun bekering helaas schuldig gemaakt hebben. Is daar opnieuw vergeving voor nodig, en zouden zij anders toch nog verloren gaan? Of hebben wij bij onze bekering de volle vergeving van ál onze zonden verkregen, ook van die welke wij later nog begaan? Was die vergeving ‘eens en voor altijd’ en geldig voor alle eeuwigheid?
Het Woord van God laat ons over deze vraag gelukkig niet in het onzekere. Het verklaart, dat er zonder het vergieten van bloed geen vergeving plaatsvindt (Hebr. 9:22). Als wij dus voor nieuwe zonden opnieuw vergeving nodig hadden, zou Christus opnieuw Zijn bloed moeten storten, d.i. sterven. Laten wij toch niet vergeten dat, toen de Heiland voor ons stierf, ál onze zonden nog in de toekomst lagen, zowel die van vóór als van na onze bekering.
Misschien zal men hiertegenin brengen, dat wij voor nieuwe zonden een nieuwe toepassing van het bloed van Christus, een nieuwe besprenging met Zijn bloed nodig hebben. De Schrift echter verbindt de besprenging ten nauwste met de bloedstorting, zodat voor elke besprenging een nieuwe bloedstorting nodig is (Hebr. 9:18-22).
Als het éénmaal-besprengd-zijn met Zijn bloed, het eenmaal-vergeving-ontvangen niet voldoende was, dan zou de Heere Jezus telkens opnieuw Zijn bloed moeten storten, ja “… dan had Hij vanaf de grondlegging van de wereld dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij bij de voleinding van de eeuwen eenmaal geopenbaard om de zonde teniet te doen door Zijn offer” (Hebr. 9:26).
Gods Woord is overduidelijk op dit punt. Christus is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God. Niet zoals de Joodse priesters, die voortdurend staan moesten bij het altaar, om de offers te brengen, die geen zonden konden wegnemen. De Heiland zit aan Gods rechterhand, omdat Hij reeds álles volbracht heeft wat voor de vergeving van onze zonden nodig was.

Alle zonden?
“En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden toch nooit zouden kunnen wegnemen, maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God. Verder wacht Hij op het tijdstip dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt worden. Want met één offer heeft Hij hen die geheiligd worden, tot in eeuwigheid volmaakt” (Hebr. 10:11-14).
In de toekomst zal Hij opstaan, om Zijn vijanden te oordelen; maar voor Zijn vrienden, d.i. voor de gelovigen, is Hij zittende, omdat het werk volbracht is en zij derhalve geen geweten van zonde meer hebben (vs. 2).
Zijn alle zonden dus vergeven? Of slechts een deel ervan? Dat zou weinig waard zijn. Neen, “… welzalig is de man aan wie de Heere de zonde niet toerekent” (Rom. 4:8).
En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis: “En de Heilige Geest getuigt het ons ook. Want na eerst gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven, en aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist niet meer denken. Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig” (Hebr. 10:15-18).
Zie hoe scherp Hij de zaak stelt als Hij zegt: “Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig.” Daar is geen offer meer nodig, maar het is er ook niet; zodat indien onze zonden niet volkomen vergeven en uitgedelgd waren, ze ook nooit meer uitgedelgd kunnen worden.
Hoe meer wij deze dingen overwegen bij het licht van Gods Woord, des te duidelijker zij ons worden. Christus is de Rechter van allen. Als ik nu door het geloof mag jubelen: 'Hij heeft mij lief, en mij van mijn zonden gereinigd door Zijn bloed', hoe kan Hij dan mij de zonden nog toerekenen die Hijzelf heeft gedragen en weggedaan? Dan zou Hij de waarde van Zijn eigen werk verloochenen, en dat is toch onmogelijk.

Heerlijkheid
Nog iets. Als wij gelovigen zijn, zullen wij straks opgewekt worden in heerlijkheid (1 Kor. 15:43). Ja, Christus zelf is het, Die “… ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt” (Fil. 3:21) Als dit zo is, hoe zou er dan enige twijfel kunnen rijzen aangaande de vergeving onzer zonden? Ook Johannes 5:24 is op dit punt volkomen duidelijk: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis (lees: oordeel), maar is uit de dood overgegaan in het leven.”

Is God dan onverschillig omtrent onze zonden? Stellig niet. Maar Hij gaf Zijn Zoon voor ons. Christus heeft de zonden reeds gedragen, en kan ze niet toerekenen aan wie geloven in Hem en in de Vader, die Hem zond. Hij heeft gezegd: “Ik heb u dan gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven” (Joh. 8:24). Dit houdt in, dat als wij wél in Hem geloven, wij de vergeving van de zonden hebben. Niet maar van een deel van de zonden, om voor de andere veroordeeld te worden. Neen, “… aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist niet meer denken.”
De Roomse kerk ontkent deze volkomen en eeuwige schuldvergeving. Zelfs de paus kan in dit leven er nooit geheel zeker van zijn, of hij in de hemel komt. Ieder mens heeft telkens opnieuw vergeving van zonden nodig. Zij is in elk geval consequent in haar leer, want zij leert tevens dat er een gedurige herhaling van het offer van Christus is; het wordt namelijk herhaald in het misoffer. Elk misoffer, door de Roomse priester opgedragen, zou een onbloedige herhaling zijn van het bloedig Offer van Golgotha. Doch daarmede loopt zij meteen vast in haar eigen consequentie; want een onbloedig offer kan geen zonden wegnemen: “… zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats” (Hebr. 9:22).

De volle en eeuwige vergeving van zonden was aan de Joden onder het Oude Testament onbekend. Zij kregen een soort kwijtschelding apart voor elke zonde, die zij begaan hadden. Hun zonden waren ‘bedekt’ zoals David bijvoorbeeld zegt: “Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is” (Ps. 32:1). Daarom was er een gedurige en eindeloze herhaling van het offer; want zonder bloedvergieten vindt er immers geen vergeving plaats. 
Doch juist die eindeloze herhaling bracht het tegendeel van zekerheid. Ieder nieuw offer was immers het bewijs, dat het vorige niet voldaan had. Hebreeën 10:1-4 zegt het zo duidelijk: “Want de wet, die slechts een schaduw heeft van de toekomstige heilsgoederen en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen. Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst verrichtten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens en voor altijd gereinigd waren. Maar nu wordt men door deze offers elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt.”
Daarom ook mocht een Israëliet nooit binnentreden achter het voorhangsel in het Heilige der heiligen, waar God woonde. Hij was buitengesloten. De weg naar het Heiligdom lag niet voor hem open (Hebr. 9:8). Toen Christus het offer bracht, is de voorhang in de tempel open gescheurd van boven naar beneden, als met Gods eigen hand (Matt. 27:1). Johannes de doper zag Hem gaan en zei: “Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1:29). Op grond van het werk van Christus hebben wij vergeving van zonden en bezitten wij volle vrijmoedigheid om in te gaan in het Heiligdom door het bloed van Jezus, en toe te treden met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof (Hebr. 17-22).
Wat een bewijs, dat onze zonden waarlijk en voorgoed zijn weggedaan. Protestantse gelovigen bidden soms: 'Heere, doe genadig verzoening over onze zonden'. Of: 'Reinig mij van schuld door Uw dierbaar bloed'.
Als zij de waarheid verstonden zoals de Schrift ons leert, zouden zij dit niet zeggen. Ook vele liederen bevatten uitspraken, die in dit opzicht met de waarheid van God in strijd zijn, en die het klare inzicht in die waarheid voor onze harten verduistert. Maar Gods Woord leert de volle en eeuwige vergeving van al onze zonden door het bloed van Christus!

“Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt
om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht.
Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en
overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde.
In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed,
namelijk de vergeving van de zonden.”
Kolossenzen 1:12-14

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

Het Wonder van het Zaad

Bagage voor onderweg

De weg door het leven is voor iedere gelovige uniek. Hoe bijzonder is het dat je die weg mag gaan samen met je Verlosser, de Heere Jezus Christus. Hij geeft je daarbij allerlei zekerheden mee vanuit Zijn Woord. Enkele van die zekerheden komen kort en bondig in dit boekje naar voren. De stukjes waarin dat gebeurt, zijn bemoedigend en geven je vastigheid in je geloof in Degene aan Wie je toebehoort. Hij gaat altijd met je mee!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Bagage voor onderweg'

Tweemaal bij name genoemd

Er staan in de Bijbel diverse geschiedenissen waarin mensen door God geroepen worden. In sommige gevallen horen mensen letterlijk de stem van God Die hun naam uitspreekt. Er zijn zeven personen die zelfs tweemaal bij name geroepen worden door God.
Denk aan Abraham die op het moment dat hij bereid is zijn zoon te offeren, tweemaal geroepen wordt: "Abraham, Abraham!". Of denk aan dat moment dat Maria aan de voeten van de Heere Jezus naar Zijn woord zit te luisteren en Martha vindt dat zij veel te veel werk moet doen. De Heere zegt tegen haar: "Martha, Martha, u bent bezorgd en maakt u druk over veel dingen". Ook is er die indrukwekkende gebeurtenis op de weg naar Damascus als de verheerlijkte Heere zegt: "Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?".
Behalve mensen worden ook de Heere Jezus, God en Jeruzalem tweemaal aangesproken: “Heere, Heere”, “Jeruzalem, Jeruzalem” en “Mijn God, Mijn God”.

Meer info & bestellen 'Tweemaal bij name genoemd''