Het Bijbelboek Esther - Deel 9: Esther 6

Het Bijbelboek Esther

Deel 9: Esther 6

In dit negende artikel over het boek Esther staan wij stil bij de inhoud van het zesde hoofdstuk (Esther 6).

Waar waren wij gebleven?

Nadat Ahasversos koningin Vasthi aan de kant heeft gezet, kiest hij uit de mooiste meisjes van het land Esther als koningin. Na haar kroning vindt er een gebeurtenis plaats waarbij Mordechai een complot tegen Ahasveros ontdekt en hij dit via Esther aan Ahasveros bekend maakt. Vervolgens treedt Haman op de voorgrond als hij door Ahasveros in een hoge positie wordt geplaatst. Alle dienaren van de koning buigen voor hem, behalve Mordechai. Hierop bedenkt Haman een manier om Mordechai en zijn volksgenoten om te brengen en krijgt Ahasveros zover dat hij instemt met dit plan. Als Mordechai hiervan hoort, is hij in diepe rouw. Hij stelt Esther op de hoogte van Hamans' plan. Zij besluit uiteindelijk om naar Ahasveros te gaan, met gevaar voor eigen leven, en nodigt hem en Haman uit voor een maaltijd. Tijdens deze maaltijd nodigt Esther Ahasveros en Haman voor de twee keer uit voor een maaltijd. Na de eerste maaltijd raakt Haman dodelijk geërgerd over Mordechai die niet voor hem buigt. Hij besluit de koning nog de volgende dag te verzoeken hem te mogen doden. Echter, in de daarop volgende nacht en dag krijgt de geschiedenis een bizarre wending.

De koning kan niet slapen (6:1-5)

In de nacht na de eerste maaltijd met Esther en Haman, kan Ahasveros niet slapen. De reden van zijn slapeloosheid wordt ons niet gemeld, wij kunnen er slechts naar gissen. In de Septuaginta (Griekse vertaling van het oude testament) wordt genoemd dat de Here de slaap bij hem weghield. Echter, de Hebreeuwse vertaling meldt dit niet. Om de slapeloosheid te verdrijven, laat de koning zich voorlezen uit de kronieken van zijn rijk. Hierin stonden belangrijke en vermeldenswaardige gebeurtenissen beschreven die in het rijk plaats hadden gevonden. Zoekt de Ahasveros hierin afleiding of hoopt hij er rust door te krijgen? Wij weten het niet. Dit is hier, net als de slapeloosheid van Ahasveros, van ondergeschikt belang. Het gaat er hier slecht om dat de koning 'toevalligerwijs' niet kan slapen en zich 'toevalligerwijs' laat voorlezen uit de kronieken op een cruciaal moment in de geschiedenis van de Joden. Dat hij daarbij 'toevalligerwijs' uitkomt bij de ontmaskering van een complot tegen de koning door Mordechai, maakt het verdere verloop van de gebeurtenissen des te bijzonderder.

Overigens wordt nu wel duidelijk welke belangrijke plaats de beschrijving van de gebeurtenissen in Esther 2:21-23 in deze geschiedenis inneemt (waarbij vers 21b-22a in het Hebreeuws bijna woordelijk overeenkomt met Est. 6:2): 

"21In die dagen, toen Mordechai in de poort van de koning zat, waren Bigthan en Teres, twee hovelingen van de koning, uit de kring van de deurwachters, erg kwaad en zij wilden de hand aan koning Ahasveros slaan. 22En deze zaak werd bekend bij Mordechai en hij vertelde dit aan Esther, de koningin, en Esther zei het tegen de koning namens Mordechai.23 Toen de zaak onderzocht werd, en juist bevonden, werden zij beiden aan een paal gehangen. En in tegenwoordigheid van de koning werd dit in de kronieken opgetekend."

Wanneer Ahasveros uit de kronieken herinnerd wordt aan dit voorval, vraagt hij op welke wijze Mordechai beloond is, waarbij hij respectievelijk de woorden 'eer' en 'grootmaking' gebruikt. De aanwezige hovelingen delen hem mee dat Mordechai niets van beiden is verleend. Met zijn vraag toont de koning zelf aan dat hij toentertijd niet al te attent is geweest, door te verzuimen Mordechai te belonen. De geschiedenis werd immers in zijn nabijheid opgetekend in de kronieken. Wellicht heeft de stilte en rust van de nacht tot gevolg dat Ahasveros er nu wel bij stil kan staan. In ieder geval zorgt de onattentheid van de koning in het verleden er wel voor dat Haman zijn vernedering en veroordeling in stijl ingezet kunnen worden.

Dan volgt er weer een bizarre 'toevalligheid' in deze geschiedenis. Het moet ondertussen ochtend zijn geworden en de koning vraagt wie in de voorhof aanwezig is. Daarmee bedoelt hij waarschijnlijk welke van de vooraanstaande dienaren in het voorhof aanwezig zijn. Wij moeten hier wellicht denken aan de dienaren die direct toegang tot de koning hadden (vgl. 1:10). Nu wil het feit dus dat uitgerekend Haman aanwezig is in de voorhof. Hij komt de koning vragen of hij Mordechai aan zijn galg van 25 meter mag hangen/spietsen. Daar kun je natuurlijk niet vroeg genoeg bij zijn. Ahasveros op zijn beurt moet blij zijn geweest met de vroege aanwezigheid van Haman in de voorhof. Hij wil namelijk zo snel mogelijk zijn grote generositeit aan Mordechai laten blijken (zoals Perzische koningen gebruikelijk waren te doen aan onderdanen die goed deden aan hun koning). Haman mag vervolgens direct binnen komen. Wat dan volgt is een fraai tweegesprek waarbij Haman en Ahasveros beiden een totaal andere doel voor ogen hebben. Uiteindelijk trekt Haman aan het kortste eind. Haman kwam Ahasveros vragen om Mordechai oneervol te mogen doden en denkt vervolgens dat hij zelf geëerd zal worden. De koning wil echter Mordechai eer bewijzen. Sommigen zien dit tweegesprek als één van de meest 'ironische' gedeelten uit de Bijbel. Deze ironie heeft dan voor Haman uiteindelijk wel een zwart randje.

Hamans' hoogmoed (6:6-10)

Haman wordt binnengeroepen bij Ahasveros. Voordat hij de koning ook maar zijn eigen verzoek kan doen, legt de koning hem zijn eigen kwestie voor: "Wat moet worden gedaan voor de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen?". Daarop volgend laat de schrijver ons zien welke overwegingen Haman letterlijk in zijn hart maakt als hij deze woorden hoort: "…aan wie behaagt het de koning meer eer te bewijzen dan aan mij?". En dan te bedenken dat Haman al door de koning bovenmatig verhoogd was: "En hij plaatste zijn zetel boven al de vorsten die bij hem waren." (3:1-2). Wat een hoogmoed treffen wij hier bij Haman aan. Wat hier gebeurt, doet denken aan wat in Spreuken 18:12 staat: "Voor de ondergang verheft zich het mensenhart, maar nederigheid gaat voor de eer.". Of zoals de Here Jezus later in Lukas 18:14 zegt: "Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf  vernedert, zal verhoogt worden." (lees ook het beeld wat hieraan vooraf door de Here Jezus wordt gegeven). God is geen God die behagen heeft in mensen die zich op de borst slaan. God is een God voor de zwakken, Die juist dan Zijn werk in ons kan doen als wij zwak en machteloos zijn: "Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik machtig." (2 Kor. 12:10).

Terug naar de geschiedenis. Haman denkt dus dat de koning hem eer wil bewijzen. Wie anders is er zo geweldig als dat hij is? Ja, en dan is het moeilijk bescheiden te blijven als je zelf mag bedenken op welke wijze je geëerd wordt. En bescheiden, dat is Haman dan ook niet. In zijn antwoord op de vraag van Ahasveros begint hij gewichtig met het herhalen van de woorden van de koning: "Voor de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen…". En dan volgt er een beschrijving van pracht en praal waar Haman zichzelf als het ware al mee geëerd rond ziet paraderen: Deze man moet een koninklijk gewaad aangedaan worden dat de koning zelf gedragen heeft, hij moet op een paard rijden waarop de koning gewoon is te rijden en hij moet gekroond worden met een koninklijke kroon. Dat alles moet geregeld worden door iemand van de vorsten van de koning. Deze man moet dan met koninklijk gewaad en kroon op het koninklijke paard over het plein van de stad geleid worden, waarbij voor hem uitgeroepen wordt: "Zo wordt gedaan met de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen". 

Opmerkelijk aan Hamans' beschrijving van de eer die moet worden verleend (6:7-9), is dat hij begint en eindigt met de woorden "de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen". Eer, daar is het Haman om te doen. Dat is ook waar het in het Perzische rijk om ging, maar ook heden te dage ook in de wereld nog om gaat. Wat een contrast is dit met wat de 24 ouderlingen voor Gods troon laten zien in Openbaring 4:9-11! Daar zien wij hen neerbuigen voor God op de troon en hun kronen voor Zijn troon neerwerpen en horen wij hen zeggen: "U bent het waard, Here, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen". Op Hamans' illusionaire verhoging, volgt de harde confrontatie met de werkelijkheid door het antwoord van de koning: "Toen zei de koning tegen Haman: Haast u, neem het gewaad en het paard zoals u gesproken hebt, en doe zo met de Jood Morechai, die in de poort van de koning zit. Laat geen woord vallen van alles wat u hebt gezegd.".

Ahasveros stemt in met Hamans' idee. Sterker nog, Haman mag geen woord laten vallen van alles wat hijzelf gesproken heeft. Hiermee wordt bedoeld dat Haman alles precies zo moet uitvoeren zoals hij beschreven heeft. Hij mag hier niets aan afdoen of toevoegen. Opmerkelijk is wel dat Mordechai geen koninklijke kroon krijgt opgezet. Dit komt wel in Hamans aanvankelijke plan voor, maar niet in de woorden van de koning en ook niet in de uiteindelijk uitvoering van de opdracht. Wellicht wordt deze kroon bewaard tot na de val van Haman? In ieder geval zien wij deze kroon later wel terug in Esther 8:15: "Mordechai ging bij de koning weg in een blauwpurperen en wit koninklijk gewaad, met een gouden kroon en een mantel van fijn linnen en roodpurper".

Opmerkelijk is hier de classificering van Mordechai als Jood door Ahasveros. De koning legt hiermee ongemerkt en indirect de nadruk op Mordechai zijn afkomst en het tragische lot dat hem en zijn volk staat te wachten. Het leert ons ook dat Ahasveros klaarblijkelijk niet op de hoogte was dat het volk waarover het edict was uitgesproken, het Joodse volk was. Dat zegt natuurlijk iets over de achteloze wijze waarop deze machtige koning soms zijn besluiten nam.

Mordechai geëerd (6:11-12)

Haman geeft gehoor aan de opdracht van de koning en doet zoals hem bevolen wordt. Hij kleedt Mordechai met het gewaad en zet hem op het paard en rijdt hem rondt over het plein van de stad. Daarbij roept hij de volgende woorden voor hem uit, die wij hier (na vers 6, 7 en 9) voor de vierde keer tegenkomen: "Zo wordt gedaan met de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen". Wat hier met Haman en Mordechai gebeurt, is een voorbode van wat niet veel later komen gaat. Haman zijn verlies aan eer staat hier symbool voor alles wat hij spoedig zal gaan verliezen. Het eerbetoon aan Mordechai staat symbool voor zijn latere verhoging zoals deze in het reeds eerder geciteerde Esther 8:15 staat beschreven. Hieraan is onlosmakelijk ook de verhoging van het Joodse volk gekoppeld, zoals dat in Esther 8:16 staat beschreven: "Bij de Joden was er licht en blijdschap, vreugde en eer". Na het eerbetoon aan Mordechai en de vernedering van Haman, gaan beide mannen weer hun eigen weg. Dit wordt op bijzondere wijze beschreven: "Daarna keerde Mordechai terug naar de poort van de koning, maar Haman haastte zich naar zijn huis, treurend en met het hoofd bedekt".

Over Mordechai zijn reactie op het hele gebeuren vinden wie niets terug. Het moet op zijn minst nogal tegenstrijdig zijn geweest: de man die voor zijn doodvonnis verantwoordelijk is, bewijst hem de hoogste eer. In ieder geval gaat hij na het eerbetoon weer terug naar de poort van de koning. Dit laatste geeft aan dat Mordechai blijkbaar nog steeds een vooraanstaande positie in Susan heeft, want in de poort van de stad zetelden de stadsbestuurders. Mordechai gaat dus gewoon weer verder waar hij mee bezig was. Haman daarentegen haast zich naar huis, treurend en het hoofd bedekt van schaamte. De tegenstelling die wij hier zien, vinden wij in omgekeerd opzicht eerder in het Bijbelboek terug. Nadat namelijk het edict ten aanzien van de vernietiging van het Joodse volk is uitgesproken, zien wij het volgende beschreven: "En de koning en Haman zaten te drinken (…) Toen Mordechai alles te weten was gekomen wat er gebeurd was, scheurde Mordechai zijn kleren en hulde zich in zak en as. Hij ging door het midden van de stad en weeklaagde luid en bitter." (3:15-4:1). De rollen zijn nu omgekeerd. Het mag duidelijk zijn, er heeft een wending in het lot van de Joden plaats gevonden. Nog niet zichtbaar, maar wel merkbaar.

Bij Mordechai zijn wij dus eerst vernedering en dan verhoging en bij Haman het omgekeerde. Het is het beeld dat wij ook bij de Here Jezus en satan terug vinden. De Here Jezus werd eerst vernederd aan het kruis om vervolgens door dood, opstanding en hemelvaart heen verhoogd te worden en naam boven alle naam te krijgen (zie ook de geschiedenis van Jozef). Satan eigende zich door list en bedrog de wereldmacht toe, maar zal uiteindelijk eerst gebonden en later vernietigd worden. Deze wending is nu nog niet zichtbaar, maar wel merkbaar. Hoe dan? Door middel van het Evangelie waarover in Kolossenzen 1:5 het volgende gezegd wordt: "Dit is naar u toegekomen zoals ook in de hele wereld.".

Hamans' einde tekent zich af (6:13-14)

Nadat Haman zijn plicht heeft voltooid, is er geen ruimte meer voor zijn aanvankelijke plan om Mordechai te doden. Immers, hoe zal de koning hem toestemming geven de man te doden die eerder die dag nog geëerd werd omdat hij het leven van de koning redde? Verslagen keert Haman huiswaarts. Enerzijds omdat hij vernederd is door de eer die hij Mordechai bewijzen moest, anderzijds omdat hij zijn plan om Mordechai te doden niet ten uitvoer kon brengen. Net zoals na de eerste maaltijd met koning Ahasveros en koningin Esther en de daarop volgende ergernis over de niet buigende Mordechai, zoekt Haman ook nu weer zijn heil bij zijn vrouw en vrienden. Nu gaat het niet meer over wat hijzelf allemaal voor fantastische dingen heeft gedaan, maar gaat het over het onheil dat hem overkomen is. Daarbij is zijn eerdere boosheid veranderd in droefenis. Het antwoord op Haman zijn beklag is treffend. Opmerkelijk is te zien wie hem hier antwoord geven. In de eerste plaats zijn vrouw Zeres. Vervolgens zijn vrienden, die echter geen 'vrienden' meer genoemd worden, maar 'wijzen' (of 'raadgevers'). In het Hebreeuws is er een woordspeling te vinden tussen deze twee begrippen, welke zodoende aan elkaar verbonden zijn. De 'vrienden' van Haman, zijn zijn vrienden niet meer, maar slechts zijn raadgevers. Zo vergaat het iemand die het onheil over zich afroept.

Het antwoord dat Haman krijgt van zijn vrouw en voormalige vrienden is als volgt: "Als Mordechai, voor wie u begonnen bent te vallen, uit het geslacht van de Joden is, zult u tegen hem niets kunnen uitrichten, integendeel, u zult zeker voor hem ten val komen." De betekenis van deze woorden is dat Zeres en de raadgevers er van overtuigd zijn dat het eerbetoon dat Haman aan Mordechai moest geven een voorteken is van Haman zijn val. Het zal Haman niet lukken Mordechai om te brengen. Hetzelfde geldt voor het Joodse volk dat door Mordechai vertegenwoordigd wordt. Sterker nog, Haman zijn plannen tegen hen, zullen zijn eigen ondergang worden. Als je heengaat om een man te laten doden en je komt terug en hebt hem in plaats daarvan eer bewezen, dan moet dit wel wat slechts in de zin hebben. Wellicht is er hier ook sprake van een opkomend besef bij Zeres en de raadgevers van wat eerder bij Nebukadnezar ook aanwezig was. In Daniël 2:47 getuigt Nebukadnezar tegenover Daniël namelijk het volgende: "Waarlijk, uw God is de God der goden en de Here der koningen.". Nu, als de Joodse Mordechai en zijn volk de God der goden en de Here der koningen aan hun zijde hebben, wat zal Haman dan tegen hen kunnen beginnen?

Opmerkelijk in dit vers is overigens het gebruik van het woord 'vallen'. Dit woord zien wij in relatie tot Haman voor het eerst in Esther 3:7 gebruikt als men voor Haman het lot werpt (laat vallen) om de dag van de vernietiging van de Joden te bepalen. Vervolgens zien wij het in deze geschiedenis in Esther 6:10 terug als de koning tegen Ahasveros zegt dat Haman geen woord van wat hij gesproken heeft mag laten vallen. Daarna wordt het woord in Esther 6:13 gebruikt om Haman zijn naderende val aan te kondigen. Deze val wordt wel heel zichtbaar in Esther 7:8 als Haman zich letterlijk op het rustbed van Esther laat vallen om voor zijn leven te smeken. Tot slot vinden wij het woord nog in Esther 9:24 terug in de beschrijving hoe Haman het lot had geworpen (laten vallen) om de Joden om te brengen (komt overeen met de eerste passage in Esther 3:7). Wanneer wij de passage van Esther 6:13 in het licht zien van de andere passages, dan leert  ons dit dat Haman met het 'laten vallen' van het lot over het Joodse volk, ten diepste het lot van zijn eigen val getekend heeft. Of zoals in Psalm 7:16 staat: "Hij heeft een kuil gedolven en die uitgegraven, maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.". Voor Haman gold uiteindelijk: Hij is gehangen aan de galg die hij zelf gemaakt heeft. Maar, in onze uiteenzetting over deze geschiedenis zijn wij nu nog niet zo ver. Eerst moet Haman nog naar de tweede maaltijd met koningin Esther toe. Deze maaltijd zien wij aan het einde van Esther 6 al aangekondigd: "Terwijl zij nog met hem spraken, kwamen de hovelingen van de koning er aan en zij haastten zich om Haman naar de maaltijd te brengen die Esther had aangericht.". Haman is nog aan het beraadslagen met Zeres en de raadgevers als hij al wordt opgehaald om naar de maaltijd met Esther te gaan. Waar Haman 's ochtends nog zelf haast had om naar de koning te gaan, daar wordt hij nu door anderen gedwongen zich te haasten. Er is geen tijd voor verder overleg of het maken van plannen om een keer te brengen in zijn dreigende lot. Hij wordt door de realiteit ingehaald. De koning en de koningin verwachten hem en – wat Haman dan nog niet weet – hij heeft een afspraak met het lot, dat nu alleen wel tegen hem gekeerd is. Echter, waar het lot hier langzaam tegen Haman keert, daar keert het ten goede van het Joodse volk en is hun verlossing nabij.

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

De sabbat

Onder christenen leven soms de volgende vragen: Is de zondag de sabbat van nu? Is het de bedoeling dat christenen de sabbat - van vrijdagavond tot zaterdagavond - vieren?

De Bijbel geeft de nodige informatie over de sabbat, die zich als zevende dag onderscheidt van de voorgaande zes door rust. Het is een dag aan de Heere toegewijd. Paulus schrijft dat deze dag voor het lichaam van Christus geen aanleiding mag zijn om elkaar te veroordelen "inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten" (Kol. 2:16).

De sabbat verwijst ook naar de grote toekomstige sabbat in Gods plan; geen periode van vierentwintig uur, maar één van duizend jaar. Israël en de volkeren mogen dan leven in vrede en rust.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'De sabbat'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'