Roeping, hoop en erfenis 1

Roeping, hoop en erfenis 1

God roept mensen! Hij roept ze vanuit deze wereld om deel te hebben aan Zijn koninkrijk; uit de dood in het leven; uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Vanuit een leven zonder hoop, naar een leven vol verwachting.

Wanneer God iemand roept, wordt aan die roeping een hoop - in dubbel opzicht! - verbonden: de hoop van Zijn roeping. Bovendien heeft dit alles te maken met de erfenis of het erfdeel dat ons als gelovigen is toegekend. Dat erfdeel heeft dan weer betrekking op een specifieke plaats: de aarde, de hemelen of de hemel der hemelen. Onze hoop wordt vervuld in de ontmoeting met onze Heere Jezus Christus.

De aardse roeping, hoop en erfenis
In Genesis 13 zegt de HEERE meer over de roeping van Abram die in Genesis 12 al staat opgetekend. Hierbij wordt de daaraan verbonden belofte verder uitgewerkt in een aantal 'details'. Na de ruzie tussen de herders van Abram en Lot, komen zij tot een oplossing: Abram laat Lot kiezen. Deze kiest het - voor het oog - beste deel van het land uit. Maar dan zegt de HEERE tot Abram: "Sla toch uw ogen op en kijk vanaf de plaats waar u bent, naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven. En Ik zal uw nageslacht maken als het stof van de aarde; als iemand het stof van de aarde zou kunnen tellen, dan zou ook uw nageslacht geteld kunnen worden. Sta op, ga het land door in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven" (vs. 14-17).

De beloften met betrekking tot het nageslacht bevatten vaak uitdrukkingen als 'het stof van de aarde', 'het zand van de zee' en ' de sterren van de hemel'. Natuurlijk hebben deze vergelijkingen in de eerste plaats betrekking op de hoeveelheid nageslacht. In die zin komt het op vele plaatsen voor in de Bijbel. Anderzijds mogen we er ook vanuit gaan dat de Heere dergelijke vergelijkingen niet zomaar trekt. Dus: behalve dat ze ons iets zeggen over de hoeveelheid nageslacht, zeggen ze ook iets van de positie van dat nageslacht. Zo bepaalt de vergelijking van nageslacht met "het stof van de aarde " ons bij het aardse.

De hierboven aangehaalde woorden uit Genesis 13 laten zien dat het hier vooral om het aardse en 'horizontale' aspect van de roeping en de daaraan verbonden belofte van nageslacht gaat. Vrij vertaald zegt de Heere: 'Kijk om je heen (niet omhoog) vanaf de plaats waar je bent'. De belofte aan Abram wordt hier omschreven als een 'tweedimensionaal' gebeuren: "... ga het land door in zijn lengte en in zijn breedte". Lengte en breedte zijn de twee hier genoemde dimensies. Ook het aan Abram beloofde nageslacht wordt vergeleken met dat wat zich op aarde bevindt: het stof van de aarde - en later in de Bijbel: het zand aan de oever van de zee, zie bijvoorbeeld Genesis 22:17 (andere teksten waar het nageslacht wordt vergeleken met het zand aan de oever van de zee, zijn: 2 Sam. 17:11; 1 Kon. 4:20; Jes. 10:22; 48:19; Jer. 33:22; Hos. 1:10; Rom. 9:27 en Hebr. 11:12).
De teksten waar het nageslacht verder nog vergeleken wordt met het stof van de aarde, zijn te vinden in Genesis 28:14 (waar tevens over de windrichtingen gesproken wordt) en 2 Kronieken 1:9.

Èrèts
Daar waar het gaat om het aardse aspect van de roeping, ontdekken we dat de erfenis vooral te maken heeft met het land of de aarde. Zowel het woord land in Genesis 13:15 als aarde in Genesis 13:16, zijn de vertaling van het Hebreeuwse èrèts. Ditzelfde woord wordt ook in de hierboven genoemde teksten Genesis 28:14 en 2 Kronieken 1:9 gebruikt. Het is de aanduiding van het door God aan Abrams nageslacht beloofde land (denk aan de uitdrukking èrèts Israël), maar ook de aanduiding van de aardbodem of aarde in het algemeen (zie bijvoorbeeld Gen. 1:1); in Genesis 1:10 staat dat God het droge aarde noemde. Daar waar het gaat om het erfdeel voor Abrams nageslacht denken we dan ook in de eerste plaats aan het beloofde land, maar in een wijder verband aan de aarde, namelijk: het droge. In het boek Jozua zien we vanaf hoofdstuk 14 dat dit land onderverdeeld wordt in verschillende erfdelen voor de stammen van het volk, dat het land als erfdeel in bezit mag nemen.

Gehoorzaamheid
Voor het nageslacht van Abram dat in het land mag wonen, wordt vooral gehoorzaamheid aan de geboden van God - de wet - als voorwaarde gesteld om te mogen wonen in het land. Zo wordt het leven in het land in vrede en onder Gods zegen in Deuteronomium verbonden aan gehoorzaamheid (zie Deut. 28:8-12). Deuteronomium 28 geeft echter ook de keerzijde: bij ongehoorzaamheid aan Gods geboden zou het volk uiteindelijk verstrooid worden (vs. 64).
Gedurende de tijd dat de wet geldig was, vroeg God in wezen kinderlijke gehoorzaamheid van het volk, als voorwaarde om als natie in het land te mogen vertoeven. Paulus schrijft dat de wet een "leermeester" is geweest (Gal. 3:24). Het door hem gebruikte woord ‘leermeester’ luidt letterlijk vertaald: pedagoog, dat is: iemand die kinderen leidt of voert, een kinderleider. Zolang de wet krachtig was - dat is vanaf de Sinaï tot aan de kruisdood van de Heere Jezus (zie onder meer Efeze 2:15 en 16) - was er sprake van kinderen die door die wet geleid werden. De wet vereiste een gehoorzaamheid die zich toonde in het doen van de werken van de wet.
Met name in het Oude Testament komt dan ook naar voren dat degenen die als erfgenamen van Abraham in het land mochten wonen, niet noodzakelijk gelovigen waren! De natie Israël mocht als volk in het land wonen op grond van de beloften aan Abraham en de gehoorzaamheid aan de wet van Mozes. Desondanks laat het Oude Testament zien dat er vaak sprake was van ongeloof en ongehoorzaamheid onder de zonen van Israël (zie bijv. Richt. 3:7 en 12; 4:1; 6:1; 10:6; 13:1; 1 Kon. 14:22; Jer. 32:30 en 32; etc.). Toch waren er onder het volk mensen die wél wisten wat God welbehaaglijk was. Zij waren niet alleen Abrahams nageslacht met betrekking tot het aardse aspect, maar volgden hem ook in het geloof. Op grond daarvan werd hen rechtvaardigheid toegerekend en deelden ze ook in het hemelse aspect van Abrahams roeping en erfenis, waarover later meer.

De Evangeliën
In het Nieuwe Testament zien we in het leven en de werken van de Heere Jezus wat God onder waarachtige gehoorzaamheid aan Zijn wet verstond en dus wat Hij als voorwaarde stelt om in het land te leven. De Heere vervulde tijdens Zijn leven alle gerechtigheid van de wet en openbaarde meteen de werkelijke bedoeling daarvan. In Mattheüs 5:21-48 staan steeds twee dingen tegenover elkaar: "U hebt gehoord dat (...) gezegd is ..." en "Maar Ik zeg u ...". Met deze laatste woorden beginnend, laat de Heere dan telkens zien dat het doen van de werken van de wet, méér inhoudt dan uiterlijk laten zien wat de wet eist. Mattheüs 5 maakt onderdeel uit van de 'Bergrede'. Deze rede wordt, zoals de naam al duidelijk maakt, gesproken vanaf een berg. Bergen zijn in de Bijbel een beeld van koninkrijken. En als de Schrift spreekt over de "berg van de HEERE" moeten we vooral denken aan het koninkrijk (of koningschap) van de hemelen dat op de aarde geopenbaard zal worden. Deze bergrede heeft daarom - evenals alle redevoeringen die door de Heer vanaf een berg worden uitgesproken, zo ook die in Mattheüs 24! - betrekking op het koninkrijk. Bijbeluitleggers hebben daarom wel eens gezegd en geschreven: de Bergrede is de grondwet van het koninkrijk, dat geopenbaard zal worden. Ook de zaligsprekingen moeten we in dat licht zien en in het kader van ons onderwerp is Mattheüs 5:5 dan ook belangrijk: "Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven". Deze zaligsprekingen zijn gericht tot de discipelen en hebben daarom betrekking op de groep van discipelen in zijn totaliteit. En dat wat beërft wordt, wordt ontvangen door elke (gehoorzame) discipel.

Wat voor het volk in het Oude Testament gold, geldt ook voor discipelen in het Nieuwe Testament: ze zijn niet per definitie gelovigen! Dit wordt duidelijk uit Johannes 6:60-66 en ook Johannes 8, waar de Heere notabene tegen "Joden, die in Hem geloofden" (vs. 31) zegt: "U bent uit uw vader de duivel ..." (vs. 44a)! Slechts door gedisciplineerd aan Gods geboden te gehoorzamen en zo te leven op de wijze zoals Hij dat bedoelde, kon men deelkrijgen aan de dingen van het koninkrijk.
Later - in Mattheüs 25 - ontdekken we dat er ook mensen uit de volken zijn, die het koninkrijk zullen beërven, juist vanwege hun houding ten opzichte van discipelen van het koninkrijk (de "geringsten", vs. 45).

De brief van Jakobus
Jakobus sluit in zijn brief aan bij de leer van de Bergrede. Zo geeft Ernst Aebi in zijn boek Korte inleiding tot de Bijbelboeken een vergelijk tussen de Jakobusbrief en de Bergrede, waaruit blijkt dat beide gedeelten met elkaar verweven zijn. Jakobus spreekt van de 'koninklijke' wet (Jak. 2:8) en legt in zijn brief de nadruk op de werken die moeten aantonen dat er geloof in God is. Hij gaat daarbij, aan de hand van een aantal voorbeelden uit het Oude Testament, zelfs zover dat hij de conclusie trekt: "U ziet dus nu dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof" (Jak. 2:24). 
We zagen al dat zich onder het volk in het Oude Testament en onder de discipelen, zowel gelovigen als ongelovigen bevonden. Dit is ook het geval in de Jakobusbrief. Zijn lezers zijn niet per definitie gelovigen. Ze behoren echter wél tot het aardse nageslacht van Abraham: de twaalf stammen. Ze bevinden zich echter niet (meer) in het land, maar in de verstrooiing (Jak. 1:1).
Vooral uit Jakobus 4:1-10 proeven we iets van de geestelijke toestand van de lezers van deze brief. Een term die er uitspringt is de uitdrukking overspelige (vs. 4). Hierdoor wordt één en ander geplaatst in de context van het (huwelijks)verbond (samengevat in de wet) tussen God en Zijn volk. Door niet te gehoorzamen aan de geboden van de wet, ofwel door overspel (het dienen van goden en heren naast of in plaats van God), werd het verbond verbroken wat resulteerde in de verstrooiing.

De onderste laag van de erfenis die in de Bijbel te verdelen is:

roeping erfdeel plaats dimensie rechtvaardiging omschrijving
aards land schepping lengte en breedte werken kind

De hemelse roeping, hoop en erfenis
In Romeinen 4:13 lezen we van Abraham dat hij een erfgenaam van de wereld werd. Paulus gebruikt in dit vers voor het woord "wereld": kosmos. Dit woord geeft aan dat we het dan over de geschapen werkelijkheid hebben. Dit is in de Bijbel de omschrijving van hemelen en aarde: de hele schepping (Kol. 1:15, 16 en 23). Nu heeft dat wat Paulus in Romeinen 4 zegt ten aanzien van Abraham dus betrekking op het geheel van Abrahams roeping.
Tot dusver hebben we slechts stilgestaan bij het aardse aspect daarvan. Maar de Heere beloofde hem méér! In Genesis 13:16 belooft de Heere hem een nageslacht zo talrijk als het stof van de aarde. In Genesis 15:5 vinden we een volgende belofte met betrekking tot het nageslacht van Abraham: "Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn". Ditmaal wordt Abrahams nageslacht niet vergeleken met het stof van de aarde, maar met de sterren van de hemel. Ons vizier wordt nu dus naar boven gericht. We willen ook hier opmerken dat deze vergelijking in de eerste plaats te maken heeft met de hoeveelheid nageslacht. Dat het om een ontelbare hoeveelheid gaat, zien we bijvoorbeeld terug in het boek Openbaring, waarin gesproken wordt van "een grote menigte, die niemand tellen kon" (Openb. 7:9). Daarnaast mogen we ervan uitgaan dat de vergelijking met de 'sterren van de hemels' niet zomaar gebruikt wordt.

Paulus contra Jakobus?
Op de belofte die de Heere doet in Genesis 15 volgt meteen het rechtvaardigende geloof dat bij Abraham aanwezig was. Vers 6 zegt: "En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid". Het is dan ook in verband met de gerechtigheid van het geloof, dat Paulus in Romeinen 4 spreekt over het feit dat Abraham een erfgenaam van de wereld zou zijn (vs. 13).
Enerzijds zou Abrahams nageslacht deelkrijgen aan een aards erfdeel, het land. Daar mocht het volk wonen op grond van gehoorzaamheid aan het verbond, dat de Heere door middel van de wet met hen zou sluiten. Anderzijds wordt duidelijk dat voor degenen, die als ware gelovigen gezien mogen worden, een groter erfdeel is weggelegd: niet alleen het land, maar nu ook de hemelen. Een gelovige is iemand die door de Heere gezien wordt als rechtvaardig.
Paulus haalt, om aan te tonen dat een mens inderdaad uit geloof gerechtvaardigd wordt en niet uit werken, Genesis 15:6 aan (zie Rom. 4:3). Hij neemt Abraham er dus bij. Bij de wet gaat het om werken, waaruit gerechtigheid moet blijken. Bij de genade gaat het om geloof waardoor gerechtigheid een feit is. In Romeinen 4:13 zegt Paulus: "Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof".

Jakobus lijkt Paulus tegen te spreken als hij - ook op grond van Genesis 15:6 (zie Jak. 2:23) - zegt dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof (Jak. 2:24). Daarna verwijst Jakobus naar Rachab met dezelfde bedoeling: zij werd uit werken gerechtvaardigd (Jak. 4:25). De eerlijkheid gebiedt ons toe te geven dat hier inderdaad enige tegenspraak in ligt. Hoe gaan we hier als Bijbellezer mee om? We kunnen proberen om dit alles met elkaar in overeenstemming te brengen en zeggen dat Paulus en Jakobus hetzelfde bedoelen, het komt er alleen wat anders uit. We kunnen echter ook aannemen dat beide Bijbelschrijvers geschreven hebben, wat ze bedoelden. En welke reden is er om dit niet aan te nemen? Het is immers Gods Woord dat geopenbaard is door middel van mensen die door Gods Geest Zelf gedreven werden. Wanneer we inzien dat Jakobus met het oog op de aardse roeping en bestemming schrijft en Paulus over de hemelse, dan vallen (ook) deze dingen op hun plaats. Dan hebben beiden voor de volle 100% de waarheid geschreven en is het niet nodig dat er in onze uitleg 'water bij de wijn' moeten worden gedaan.

Volgende keer meer over de hemelse roeping én een roeping die daar nog bovenuit gaat! Ga hier naar deel 2-slot.

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

De sabbat

Onder christenen leven soms de volgende vragen: Is de zondag de sabbat van nu? Is het de bedoeling dat christenen de sabbat - van vrijdagavond tot zaterdagavond - vieren?

De Bijbel geeft de nodige informatie over de sabbat, die zich als zevende dag onderscheidt van de voorgaande zes door rust. Het is een dag aan de Heere toegewijd. Paulus schrijft dat deze dag voor het lichaam van Christus geen aanleiding mag zijn om elkaar te veroordelen "inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten" (Kol. 2:16).

De sabbat verwijst ook naar de grote toekomstige sabbat in Gods plan; geen periode van vierentwintig uur, maar één van duizend jaar. Israël en de volkeren mogen dan leven in vrede en rust.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'De sabbat'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'