De zeven brieven in Openbaring - Deel 4: De brief aan Thyatira en aan Sardes

De zeven brieven in Openbaring

Deel 4: De brief aan Thyatira en aan Sardes
De brief aan Thyatira, Openbaring 2, vers 18-29
v.18 En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die Zijn ogen heeft als een vuurvlam en Zijn voeten aan blinkend koper gelijk:
v.19 Ik weet uw werken, uw liefde, uw geloof, uw dienst en uw volharding, en dat uw laatste werken meer zijn dan uw eerste.
v.20 Maar Ik heb tegen u, dat u de vrouw Izebel, die zich een profetes noemt, laat begaan; en zij leert en misleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten.
v.21 En Ik heb haar de tijd gegeven om zich te bekeren en zij wil zich niet bekeren van haar hoererij.
v.22 Zie, Ik werp haar op een bed en hen die met haar overspel bedrijven in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van haar werken.
v.23 En haar kinderen zal Ik door dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u geven ieder naar uw werken.
v.24 Maar tot u zeg Ik, tot de overigen in Thyatira, allen die deze leer niet hebben, die de diepten van de Satan, zoals zij zeggen, niet hebben gekend: Ik leg u geen andere last op;
v.25 wat u echter hebt, houdt dat vast totdat Ik kom.
v.26 En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, die zal Ik macht geven over de volken;
v.27 en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; als pottenbakkersvaten worden zij verbrijzeld, zoals ook Ik van Mijn Vader heb ontvangen;
v.28 en Ik zal hem de Morgenster geven.
v.29 Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt.

De plaats Thyatira

A Inleiding (vs.18)
   B Lofuiting (vs.19)
      C Terechtwijzing (vs.20)
   B Bemoediging (vs.24)
A Besluit (vs.26)

Thyatira, nu Ak-hissar (wit kasteel), lag ongeveer 60 km ten zuidoosten van Pergamum. Thyatira verbond middels een handelsroute Pergamum en Sardis en stond bekend om de purperververij. Handelingen 16 beschrijft Thyatira als geboorteplaats van Lydia (de purperverkoopster). Van de stad is niet meer over dan ruïnes. Thyatira betekent: geur van droefenis. De herkomst is niet bekend, wel dat voor Christus de stad een geur van droefenis was. Hoererij en afgodendienst werden hevig bedreven, zelfs door gemeenteleden.

Terugblik op de historie

De brief aan de gemeente te Thyatira heeft overeenkomsten met de afgodendienst onder Israëls' koningen. Israël liet zich onder koning Achab en zijn vrouw Izebel verleiden tot een groots opgezette vorm van afgodendienst. We citeren 1 Koningen 16:30-33:

“Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des Heren, meer dan allen die voor hem geweest waren. Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baal dienen en zich voor hem neerbuigen. Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. Verder maakte Achab de gewijde paal; en Achab ging voort met zo te handelen dat hij de Here, de God van Israël, meer krenkte dan alle koningen van Israël die voor hem geweest waren.”

De afgodendienst was onder invloed van Bileam nog incidenteel, maar onder Achab werd het een georganiseerd systeem. Israël zondigde erger dan ooit. Vele koningen zondigden op gelijke wijze gruwelijk tegen de Here. Deze zonden komen we ook tegen bij gelovigen te Thyatira. Daar is Izebel die Gods dienstknechten aanzet tot hoererij en het eten van afgodenoffers. Zij is het type van de hoer uit Openbaring 17. Toch is er in de gemeente, evenals tijdens de koningen (Elia), een gelovig overblijfsel, zoals wij dat in de toekomst ook onder Israël vinden.

Tekstverklaring

vers 18
De Zoon van God. Christus noemt Zich hier voor het eerst zo. Het is de enige keer dat dit in de brieven gebeurt. ‘Zoon van God’ laat zien dat Christus spreekt met Goddelijk gezag.
Die Zijn ogen heeft als een vuurvlam. Met Zijn ogen ontdekt Hij de ongerechtigheid van goddelozen: “want Mijn ogen zijn op al hun wegen, deze zijn voor Mij niet verborgen, en hun ongerechtigheid is voor Mijn ogen niet bedekt.” (Jer. 16:17)
Zijn voeten aan blinkend koper gelijk. Met Zijn voeten zal Hij Zijn tegenstanders vertrappen en de persbak van de wijn der gramschap van de toorn betreden (Openb. 1:15).
vers 19
In dit vers zien wij dat het in de eindtijd vooral om de werken gaat.
vers 20
Dit is de tweede brief die waarschuwt tegen afgoderij. In de brief aan Pergamum stond dit eerder (leer van Bileam). In de eindtijd zal afgoderij een belangrijke plaats innemen. We moeten dan denken aan de cultus rond het Beest, inclusief de hoererij. Het is een mogelijke herhaling van Genesis 6 aangaande het huwelijk tussen engelen en mensen. Het is opvallend dat in het verloop van de brieven de afgoderij meer en meer toeneemt. Was het in de brief aan Pergamum een incident, in deze brief is het gesystematiseerd tot een leer.
De vrouw Izebel, die zich een profetes noemt. Of zij werkelijk bestond in de tijd van schrijven is onduidelijk. Het is wel aannemelijk op grond van wat wij in de inleiding bespraken over de zeven brieven. (AMEN 29) In ieder geval heeft deze vrouw duidelijke overeenkomsten met de eerder genoemde Izebel. In de komende verzen spreken we over haar als het type van de hoer uit Openbaring 17, het grote Babylon.
vers 21
En Ik heb haar de tijd gegeven om zich te bekeren en zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. De hoererij van Babylon komt onder meer voor in Openbaring 18:3: “Want de wijn van de grimmigheid van haar hoererij hebben alle naties gedronken en de koningen van de aarde hebben met haar gehoereerd en de kooplieden van de aarde zijn rijk geworden door de macht van haar weelde.”
vers 22
Zie, Ik werp haar op een bed en hen die met haar overspel bedrijven in grote verdrukking. In Openbaring 18:8 staat het oordeel over Babylon: “Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden.” Het oordeel over hen die overspel met haar bedreven beschrijft Romeinen 2:9: “Verdrukking en benauwdheid over elke ziel van een mens die het kwade werkt.”
vers 23
En haar kinderen zal Ik door dood ombrengen. Hierover schrijft Psalm 137:8-9: “Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig Hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan; gelukkig Hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.” ‘Kinderen’ in dit vers geeft vaak problemen. Zij zijn hier geen kleine kinderen, maar volwassen volgelingen van het goddeloze Babylon. Christus zal hen bij Zijn wederkomst oordelen.
En alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben die nieren en harten doorzoek. Dit gebeuren beschrijft ook Jeremia 20:12: “Ja, de Here der heerscharen is een rechtvaardige toetser, die nieren en hart doorziet; Ik zal uw wraak op hen zien, want op U heb Ik mijn rechtszaak gewenteld.” Dit doorzoeken heeft met het oordeel te maken (zie Hebr. 4:12).
Ik zal u geven ieder naar uw werken. Niet naar geloof maar naar werken wordt men geoordeeld. De vervulling lezen we in Openbaring 11:18: “Uw toorn is gekomen en de tijd van de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die Uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om te verderven hen die de aarde verderven.”
vers 24
De diepten van de Satan. Zoals de Here Goddelijke diepten heeft (1 Kor. 2:10), heeft ook Satan zijn diepten. Hij is ook in dit opzicht de grote imitator van de Almachtige. De diepten van Satan bestaan hierin dat hij de ergste uitingen van wetteloosheid verandert in een acceptabele religie. Dit is ‘de verborgenheid van de wetteloosheid’ (2 Tess. 2:7). Dit aanhangen beschrijft Jesaja 28:15 als het aangaan van een verbond met de dood.
vers 25
Wat u echter hebt, houdt dat vast totdat Ik kom. Hier vinden wij het ‘volharden tot het einde’ weer terug.
vers 26 en 27
Het gelovige Israël zal op aarde heersen over de volken. Deze belofte bepaalt ons bij het verschil tussen de positie en roeping van Israël en het Lichaam van Christus. Gelovigen van de laatste groep hebben hun burgerschap in het hemelse (Fil. 3:20). Hun roeping is om daar aan de overheden en machten de veelkleurige wijsheid Gods bekend te maken (Efe. 3:10). De beloften voor Israël staan in Openbaring 20:4: “zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren.”. Ook in Daniël 7:18: “daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.” De macht die de heiligen ontvangen verkrijgen zij door het werk van Christus. Zij delen in de verheerlijking die Zijn deel werd na Zijn opstanding. Psalm 2:7-9 profeteert reeds over het koningschap van Christus: “Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.” Zie Openbaring 12:10 en 19:15-12.
vers 28
En Ik zal hem de Morgenster geven. Numeri 24:17 bevat de profetie die de Morgenster verbindt met Israël en de dag des Heren: “Ik zie Hem, maar niet nu; ik schouw Hem, maar niet van nabij; een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moabs slapen, en verplettert alle zonen van Set.” Openbaring 22:16 geeft nog meer zicht: “Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende Morgenster.” Christus staat als morgenster symbool voor het aanbrekende licht dat een nieuwe dag verkondigt in Gods Heilsplan. Deze dag brengt oordeel voor de goddelozen maar verlossing voor de Godvrezenden.

Slotsom

De brief aan Thyatira vermaant een gemeente die sterk beïnvloed wordt door afgoderij en hoererij. In de gemeente is slechts een kleine kern die Christus werkelijk trouw is. Christus openbaart Zich met ogen als een vuurvlam en voeten gelijk koper. Hij komt als de Oordelende. De valse profetes Izebel en haar navolgers zal Hij doden als zij zich niet bekeren. De overgebleven gelovigen in Thyatira daarentegen mogen hopen op een rijke belofte, indien zij vasthouden aan hun werken, liefde en geloof. Zij mogen bij Christus' komst meeregeren over de volken.

De brief aan Sardis, Openbaring 3, vers 1-6

De brief aan Thyatira, Openbaring 2, vers 18-29
v.1 En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat u naam hebt dat u leeft, en u bent dood.
v.2 Word waakzaam en versterk het overige dat dreigde te sterven; want Ik heb uw werken niet volkomen bevonden voor Mijn God.
v.3 Bedenk dan hoe u het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en bekeer u. Als u dan niet waakt, zal Ik komen als een dief, en u zult geenszins weten op wat voor uur Ik tot u zal komen.
v.4 Maar u hebt enkele namen in Sardis die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn.
v.5 Wie overwint, die zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek van het leven, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
v.6 Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt.(Telosvertaling)

De plaats Sardis

Beknopt structuurschema
A Inleiding (vs.1)
B Terechtwijzing (vs.1)
B Bemoediging (vs.4)
A Besluit (vs.5)

Sardis lag 45 km ten zuidoosten van Thyatira en was de hoofdstad van de provincie Lydië in Klein Azië. De stad lag aan de Koningsweg, waarlangs het drukke verkeer uit Rome en Griekenland naar het verre Oosten trok en omgekeerd. Voordat het in 17 na Christus werd getroffen door een aardbeving, was Sardis een welvarende, mooie stad. Van deze ramp heeft het zich echter nooit goed hersteld. Nu is er van de stad niet meer over dan het dorpje ‘Sart’. Alleen de ruïnes herinneren nog aan het verleden.

Sardis betekent ‘rode’ en de naam is ontleend aan de roodgekleurde rotsen uit de omgeving. In Gods Woord duidt rood op bloed, wat verwijst naar dood en sterven. We zien in Openbaring 6:4 dat de ruiter op het rossige paard er voor zorgt dat de mensen elkaar aflachten. Veel gelovigen in Sardis waren geestelijk dood. Zij worden opgeroepen zich te bekeren en hen die dreigen te sterven te versterken. Anders wacht hen bij Christus’ komst oordeel, de lichamelijke dood. Wie zich echter niet bezoedelt en zich bekeert, zal met Hem in witte kleren wandelen.

Terugblik op de historie

De brief aan de gemeente te Sardis wijst terug naar Israëls' voering in ballingschap (2 Koningen). Nadat Israël onder zijn verschillende koningen gruwelijk tegen God gezondigde, voerde de koning van Assur het volk in gevangenschap (2 Kon. 17:23). Israël (tien stammen) werd door God verstoten en voor Hem Lo-Ammi (‘Niet-Mijn-Volk’). Als natie was Israël voor God toen niet meer levend, maar dood, zoals vele gelovigen te Sardis. Van Juda (twee stammen) weten wij dat uit hen zich destijds een kleine gelovige minderheid vormde. Hun koning Hizkia was een zeer gelovig man: “Hij vertrouwde op de Here, de God van Israël; na hem was zijns gelijke niet onder al de koningen van Juda; noch ook onder hen die voor hem geweest waren; hij hing de Here aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden die de Here aan Mozes geboden had.” (2 Kon. 18:5-6). Over zijn Godvrezendheid staat: “De Here was met hem; overal, waarheen hij uittrok, was hij voorspoedig.” De gelovigen uit de twee stammen komen overeen met het gelovig overblijfsel uit Sardis. Zij leefden naar Gods wil en daarom kregen zij de belofte dat zij met Christus zullen wandelen.

Tekstverklaring

vers 1
Hij Die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft. De zeven Geesten dienen wij niet als de Heilige Geest te zien. Die is namelijk één en niet zevenvoudig. Wij hebben hier met engelen te maken. Onder andere in Hebreeën 1:7 worden engelen geesten genoemd: “Die Zijn engelen tot geesten maakt.” Deze engelen staan hier in verband met de zeven sterren, de hoofden van de verschillende synagogen (Openb. 1:20). In Openbaring 5:6 lezen wij dat zij over de hele aarde worden uitgezonden in de tijd van het einde.
Ik weet uw werken, dat u naam hebt dat u leeft, en u bent dood. Hier ligt duidelijk het accent op de werken. Wie niet werkt is voor de Here in geestelijk opzicht een dode. Dit is niet van toepassing op de gelovigen in onze tijd. Zij zijn met Christus gestorven en weer opgewekt en leven voor altijd in Hem voort.
vers 2
Word waakzaam. Dit komt overeen met Lucas 21:34-36 aangaande de dag des Heren: “Pas echter op uzelf, dat uw harten niet misschien worden bezwaard door roes en dronkenschap en zorgen van het leven en die dag u plotseling overvalt als een strik. Waakt echter, terwijl u te allen tijde bidt.” En Marcus 13:35: “Waakt dan! Want uw weet niet wanneer de heer van het huis komt.”
Versterk het overige. De verantwoording voor medegelovigen zal in de tijd van het einde ook zwaar wegen. De knechten die waken over het huis van de Heer, moeten ervoor zorgen dat het in goede staat is en dat zij waken wanneer de Heer wederkomt (Marc. 13:34-37).
vers 3
Bedenk dan hoe u het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en bekeer u. Wat zij hadden ontvangen en gehoord was het getuigenis van Jezus (Openb. 1:2). Dit zijn de woorden die Hij op aarde sprak over het Koninkrijk der hemelen. Wij moeten in het bijzonder denken aan Matteűs 24 waar de Here Jezus sprak in vers 14 over ‘het evangelie van het koninkrijk’. Deze woorden worden in de toekomst van kracht in het bijzonder voor Israël. De naderende komst van het koninkrijk op aarde was de reden dat men zich in Sardis moest bekeren. De oproep tot bekering vormde ook de kern van het eerste deel van Jezus bediening (Matt. 4:17). In de tijd van het einde zal de Here Zijn knechten zenden om Zijn volk tot inkeer te brengen. Ook dan zal het evangelie van het koninkrijk verkondigd worden.
Zal Ik komen als een dief. Christus zal voor de ongelovigen en onbekeerden komen als een dief in de nacht. Zij verwachten Zijn komst niet en denken: alles is vrede en rust. Deze dag zal hen in de dag des Heren overvallen: “Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen.” (1 Tess. 5:3) Voor gelovigen komt deze dag niet onverwacht, zoals staat in het volgende vers: “Maar u, broeders, bent niet in duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen.” Zij weten vanuit de tekenen des tijds dat die dag komt en zijn er op voorbereid. Christus komt voor hen niet als een dief of als de Oordelende; voor hen komt Hij als Koning en Verlosser!
vers 4
Enkele namen. Er is een klein overblijfsel dat de Here trouw blijft. Hun namen worden niet gewist uit het boek van het leven. 1)
Die hun kleren niet bevlekt hebben. Dit betekent dat zij rein in wandel en werken zijn. Ook hier ligt de nadruk meer op werken dan op geloof, zoals ook in Openbaring 15:15: “Zie, Ik kom als een dief. Gelukkig hij die waakt en zijn kleren bewaart.”
En zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn. De vervulling hiervan zien wij in Openbaring 19:8 waar over de vrouw van het Lam (Israël) geschreven staat: “en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn linnen.” Deze kleding hebben zij door eigen gerechtigheid verdiend: “want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen.” Ook hier ligt het accent weer op werken, iets dat vreemd is in de bediening der genade Gods, zoals wij die nu kennen.
vers 5
Wie overwint, die zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek van het leven, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Dit is de belofte voor gelovigen uit Israël die volharden tot het einde. Deze belofte komt onder andere overeen met Matteűs 10:32-33: “Ieder die Mij zal belijden voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader die in de hemelen is. Maar wie Mij verloochent voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader die in de hemelen is.” Het vervolg in Matteűs 10 bepaalt ons bij de tijd wanneer Christus komt om het zwaard over de wereld uit te zenden (vers 34).
Het is goed om op te merken, dat deze belofte voor de gelovigen te Sardis nooit kan gelden voor de leden van het Lichaam van Christus. Ten eerste bezitten zij reeds de belofte dat hun naam niet gewist wordt uit het boek ven het leven doordat zij verzegeld zijn door de Heilige Geest (Efe. 4:30). Ten tweede is het zo dat Christus Jezus voor ons pleit bij de Vader (Rom. 8:34). Wanneer wij de beloften uit Openbaring op gelovigen van onze tijd toepassen, doen wij afbreuk aan de veel heerlijkere positie waarin wij reeds gesteld zijn in Christus Jezus.

Slotsom

De brief aan Sardis is een vermanende brief aan een gemeente die voor de buitenwereld levend leek, maar naar Gods oordeel dood bleek. Christus openbaart Zich als ‘Hij Die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft’. Hij is het Die door deze zeven engelen de gemeenten zowel kan oordelen als zegenen. Zij die niet Gods woorden horen, zich niet willen bekeren en niet waakzaam zijn, zullen door Hem verrast worden als een dief in de nacht. Hun namen zullen uit het boek van het leven worden gewist. Het kleine overblijfsel dat hun kleren niet bevlekte, zal daarentegen in witte kleren met Hem wandelen. Hun naam wordt niet gewist uit het boek van het leven en zal door Christus beleden worden voor Zijn Vader.

Uitgewerkt structuurschema
A a Christus' opdracht om te schrijven (vs.1)
b Christus' kenmerken (vs.1)
B c Beschuldiging: u bent dood (vs.1)
d Waarschuwing: waakzaam en versterken (vs.2)
e Reden: werken niet volkomen bevonden (vs.2)
d Waarschuwing: bedenk en bewaar (vs.3)
c Dreigement: komen als een dief (vs.3)
B f Personen: lofuiting (vs.4)
d Wat zij niet hebben: bevlekte kleren (vs.4)
dWat zij zullen ontvangen: witte kleren (vs.4)
f Personen: reden (vs.4)
A b Christus' belofte (vs.5)
a Christus' opdracht om te horen (vs.6)

Voetnoot

  1. De term 'boek van het leven' komt zes keer voor in Openbaring: 3:5; 13:8; 17:8; 20:12; 20:15; en 21:27.

Meer artikelen in de serie "De zeven brieven in Openbaring":

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'