De uitdrukking "de rijkdom van Zijn genade" wordt door Paulus gebezigd om onuitsprekelijke schatten aan te duiden die geschonken worden aan de zondaar die gelooft in Christus. Als iemand zich bekeert, neemt hij Christus aan en dan ontvangt hij mét Christus alle goede dingen die God maar geven kan. Al de rijkdom van de hemel ligt in Christus besloten.
Door Zijn Zoon te geven, gaf God de grootste van alle gaven. En omdat Hij de grootste Gave al geschonken heeft, zal Hij ons geen enkele kleinere gave onthouden: “Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” (Rom. 8:32).
Wat zijn dan die schatten die het deel worden van iemand die op Jezus Christus vertrouwt?
1. Hij is gered van de straf op de zonde (Rom. 8:1) en van de macht van de zonde (Rom. 6:14), en hij heeft de belofte dat hij eenmaal gered zal worden van de aanwezigheid van zonde (1 Joh. 3:2). Hij is voor altijd gered voor het oordeel. Deze wonderbaarlijke redding is niet in geldwaarde uit te drukken.
2. Hij is wedergeboren, geboren "van boven af" (Titus 3: 5, 6). Bij zijn eerste geboorte kwam hij op de wereld als een zondaar. Toen hij wedergeboren werd, ontving hij een nieuwe natuur, het leven van Christus Zelf. Niets is in waarde hiermee is te vergelijken.
3. Hij is gerechtvaardigd (Rom. 5:1). Dit betekent, dat God hem rechtvaardig verklaard heeft. In plaats van gekleed te zijn in de vuile kleren van zijn eigen (on)gerechtigheid, is hij nu gekleed in de gerechtigheid van God zelf. Hij staat tegenover God zo volmaakt, dat niemand hem ergens van kan beschuldigen (Rom. 8:33). Hij staat nu in Christus dichter bij God dan hij ooit bij Adam zou hebben kunnen staan, zelfs indien Adam nooit gezondigd had (Rom. 5: 15 21). De waarde van die genade gaat alle menselijke beschrijving te boven.
4. Hij is verlost, d.w.z. hij is van de slavenmarkt der zonde vrijgekocht (Kol. 1 :14). De prijs voor deze verlossing is het kostbare bloed van Christus geweest (1 Pet. 1:18, 19).
Heeft de Heere zoveel voor een zondaar over gehad, dat Hij deze hoge prijs voor hem heeft willen betalen? Inderdaad, dat heeft Hij voor u en mij overgehad.
5. Hij ontving vergeving van zijn zonden (Efe.1:7). Die zonden heeft God zo ver verwijderd als de afstand tussen het oosten en het westen (Ps. 103:12). God heeft beloofd, dat Hij er nooit meer aan zal denken (Hebr. 8: 12). Wat zullen de engelen verbaasd staan bij zo’n grote betoning van genade!
6. Hij is verzoend (Rom. 5: 10). Er is nu geen vijandschap meer tussen hem en God. Het bloed van het kruis van Christus heeft de vrede tot stand gebracht. De Heere Jezus heeft het zondeprobleem opgelost, het conflict uit de weg geruimd. Deze schat is onbetaalbaar.
7. Hij is geheiligd (1 Kor. 1: 2). Dit betekent, dat God hem apart gezet heeft, van de wereld heeft afgezonderd om Hem alleen toe te behoren. Het betekent ook, dat God een begin gemaakt heeft om hem meer en meer op Christus te doen lijken. Hij schept zoveel behagen in Zijn geliefde Zoon, dat Hij nog velen wil laten worden zoals Hij. Die genade doet ons uitroepen: "O, zee van Gods liefde, zo peilloos en wijd!"
8. Hij is door de Heilige Geest gedoopt tot het Lichaam van Christus, d.w.z. dat de Heilige Geest hem maakt tot een lid van de ware Gemeente als aanschouwelijk onderwijs aan de legerscharen van engelen betreffende de veelkleurige wijsheid van God (Efe. 3:10). Een intiemere gemeenschap dan die tussen Hoofd en Lichaam is ondenkbaar!
9. Hij ontving de Heilige Geest als een onderpand van wat later volgen zal (Efe. 1:14). Zo zeker als hij de Heilige Geest ontvangen heeft, zo zeker zal hij de hemelse erfenis ontvangen. Hij is zo zeker van de hemel, omdat hij daar nu feitelijk al is! Dat doet Gods genade voor allen die op de Heiland vertrouwen.
10. De Heilige Geest is ook gegeven als een zegel van eigendomsrecht (Efe. 1:13). De gelovige ontvangt door de gave van de Heilige Geest het (verborgen) merkteken waaruit blijkt, dat Hij het eigendom is van God. Wie, buiten God, zou zo genadig handelen tegenover onwaardige mensen?
11. De gelovige ontving bij zijn bekering de inwoning van de Heilige Geest (1 Kor. 6:19). Het lichaam van een gelovige is een tempel van de Heilige Geest, zijn hart is een woning van Christus (Efe. 3:17; Kol. 1:27 lett.: Christus in u) en God, de Vader (Efe. 4:6).
12. Hij is begenadigd in de Geliefde (Efe. 1:6). Hij is voor God even welkom, even aangenaam als Gods geliefde Zoon zelf. Hij heeft dezelfde hoge plaats bij God als Christus (Efe. 1:22, 23). Hij wordt even lang door God geaccepteerd als Christus geaccepteerd wordt, dat is: eeuwig!
13. Hij is in Christus volmaakt geworden (Kol. 2: 10). Dit betekent, dat hij in Christus alles bezit wat hij nodig heeft om geschikt te zijn voor de hemel. Trouwens, doordat hij in Christus is, is hij zo geschikt voor de hemel als God hem maar maken kan. Hij zal misschien na zijn bekering vele jaren in trouwe toewijding aan Christus leven, maar dit maakt hem nog niet geschikt voor de hemel, al zal dit wel zijn hemelvreugde vergroten. Maar zijn geschiktheid voor de hemel berust enkel en alleen op zijn i¬n-Christus zijn en niets kan deze volmaakte positie nog verbeteren.
14. De gelovige is een kind van God (Joh. 1:12). Hij mag opzien naar de God van het heelal en zeggen: ‘mijn Vader’. Geen enkele relatie ter wereld is te vergelijken met de positie van een kind van God. Bovendien is hij een lid van Gods wereldwijde gezin. Alle ware gelovigen zijn nu zijn broers en zusters. Het genieten van de gemeenschap der heiligen is één van de grootste vreugden van het leven van een kind van God.
15. Hij wordt als zoon door God aangenomen (Gal. 4: 4 7; Efe. 1: 5). Hij is niet alleen kind in de familie, maar hij is ook een volwassen zoon. Hij staat niet (meer) onder de verzekerde bewaring van de wet, maar wordt behandeld als een volwaardig persoon met alle voorrechten en verantwoordelijkheden van een volwassen lid van de familie.
16. God is liefde en heeft de gelovige lief, zoals Hij Christus liefheeft. Ik zou zoiets niet durven zeggen als het niet duidelijk in de Bijbel stond. Het lijkt te heerlijk om waar te zijn. Maar de Heere Jezus zegt in Zijn gebed: "...dat U hen liefgehad hebt, zoals U Mij hebt liefgehad" (Joh. 17:23b). Ik kan voor God niet dierbaarder worden dan ik nu al ben. Dezelfde liefde die Hij heeft voor Zijn Zoon, heeft Hij ook voor mij. Die liefde gaat de kennis te boven (Efe. 3:19).
17. Een kind van God heeft eeuwig leven (Joh. 5:24), dat is het leven van de Heere Jezus. Het is zelfs onvergankelijk leven (2 Tim. 1:10). Dit is niet iets wat een gelovige ontvangt als hij sterft. Vanaf het moment dat hij in Christus ging geloven, bezit hij dit leven. En het zal nooit eindigen. Het is kostbaarder dan robijnen. Alles wat u maar kunt verlangen, is hiermee niet te vergelijken.
18. De gelovige is een erfgenaam van God en een mede-erfgenaam van Christus (Rom. 8:17, Efe. 3:6). Al wat God bezit, deelt Hij met de Zijnen. Het lijkt ongelooflijk. Toch is het absoluut waar, dat de eenvoudigste gelovige kan zeggen: ‘Alles is van mij en ik ben van Christus, en Christus is van God (zie 1 Kor. 3:22, 23). Al zou iemand voor deze zegening alles willen geven wat hij bezit, dan nog zou zijn aanbod smadelijk worden afgeslagen.
19. De gelovige heeft toegang tot God (Efe. 2:18). Op ieder moment van de dag en de nacht mag hij op audiëntie gaan bij de Soeverein van het heelal. Mensen op aarde beschouwen het als een heel bijzonder voorrecht als een koning of president hen éénmaal in hun leven wil ontvangen. Hoe groot is dan wel het voorrecht van Gods kinderen!
20. Gods kind is een burger van de hemel (Fil. 3:20). Als mensen op aarde trots zijn op hun nationaliteit, hoeveel te meer mag een christen zich dan wel verheugen in het feit dat de hemel zijn vaderland is en dat hij hier en nu een ambassadeur van Christus is.
De gelovige is bestemd om met Christus verheerlijkt te worden (Kol. 3:4). Van al zijn zegeningen is dit misschien wel de allergrootste. leder kind van God is bestemd om voor eeuwig met Christus en als Christus te zijn. De heerlijkheid die God de Heere Jezus gegeven heeft, deelt Hij met de Zijnen (vgl. ook Joh. 17:22). Deze waarheid is zo wonderbaar, dat onze woorden tekortschieten om ze te beschrijven. Ze maakt mensen tot aanbidders!
En dit zijn nog maar enkele van de onschatbare rijkdommen die God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben. Gedurende alle eeuwigheden zal Hij de Zijnen de overweldigende rijkdommen openbaren van Zijn genade naar Zijn goedertierenheid over hen in Christus Jezus (Efe. 2:7). Nu het nog niet zover is, is het beste wat we kunnen doen het de apostel Paulus na te zeggen: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus” (Efe. 1:3).