De komst van de mens der wetteloosheid

De komst van de mens der wetteloosheid

Op enig moment zal de wetteloze zich openbaren. Na eeuwen van voorbereiding komt het satanisch streven tot een hoogtepunt in de eindtijd. Middelpunt is de stad Jeruzalem. De ‘stad van vrede’ verandert in een oord van gruwel en geweld, alvorens de Zoon van God terugkeert en orde op zaken stelt. In 2 Thessalonicenzen 2 schrijft Paulus over die tijd.

De mens der wetteloosheid op de heilige plaats
Deze mens, de tegenstander, de zoon van het verderf, zal zich zetten in de tempel van God. Het Griekse woord dat hier met tempel is vertaald, is naos. Dit woord kan gebruikt worden voor de tempel als gebouw, alsook voor een heilige plaats waar een eredienst wordt onderhouden. Daarnaast kent het Grieks ook nog het woord hieron. Dit heeft betrekking op het (tastbare) gebouw van steen.
In Mattheüs 24:15 lezen we over een heilige plaats: "Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats ..."
In het Oude Testament wordt al gesproken over zo'n heilige plaats te Jeruzalem en ook over een sinister persoon die als 'vorst' wordt gepresenteerd.
In Daniël 8:11 en 12 lezen we, dat er in Jeruzalem een dagelijks offer gebracht wordt, dat "Hem (= de HEERE) werd ontnomen en Zijn heilige woning neergeworpen." Hier zien we Gods tegenstander aan het werk.
In Daniël 9:27 staat: "Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleindiging, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste."
Klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar in Daniël 11:31 wordt het nader verklaard: "Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen." En in Daniël 12:11 lezen we ook over het staken van ‘steeds terugkerende offer’ (ofwel: het dagelijks offer) in de toekomst.
Hier gaat het dus over de laatste jaarweek, oftewel de laatste van de zeventig weken die "zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad" (Dan. 9:24), Jeruzalem dus. Het is een periode van zeven jaar, verdeeld in twee helften van drieëneenhalf jaar. In het kader van een zevenjarig verbond (vs. 27) lijkt het allemaal in orde, maar schijn bedriegt! Op de helft van die zeven jaar wordt door toedoen van Gods tegenstander het dagelijks offer gestaakt. Aangezien er op dit ogenblik (2022) nog geen 'heilige plaats' is in Jeruzalem waar dagelijkse offers gebracht worden door het volk Israël, zal dat in de toekomst dus nog gerealiseerd worden. Of er daadwerkelijk een complete tempel , d.w.z. een stenen gebouw, zal staan tegen die tijd, is niet zeker. Het kan ook een deel van een tempel zijn, een heilige plaats, waar gelegenheid is om te aanbidden en te offeren. 
Momenteel is de klaagmuur een soort van 'heilige plaats'. Misschien zal er iets over die heilige plaats geregeld worden in het verbond, dat Israël met Gods tegenstander zal aangaan in die laatste jaarweek voor de wederkomst van de Heere. De gruwel die daar, in Jeruzalem, wordt opgericht, is een afgodsbeeld, zoals beschreven in Openbaring 13. Het zal een beeld zijn ter ere van het beest uit de zee, de exponent van de draak, satan. Dit is het toppunt van afgoderij en zal grote verwoesting tot gevolg hebben. Vandaar: gruwel der verwoesting.

Daniël
Hierboven is de profetie van Daniël al even aangehaald. De profeet spreekt over een belangrijke figuur, een horen, een vorst, die zich in de eindtijd zal manifesteren. Daniël had een droom over beesten, die uit de zee kwamen (zie hs. 7): Vier dieren, waarvan het vierde, met tien horens, bijzonder is. Uit die horens komt een andere, kleine horen voort “… en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak" (Dan. 7:8). Deze vier dieren stellen vier (opeenvolgende) rijken voor. Het vierde dier geeft aan waar het in de eindtijd op uitloopt. In het laatste (vierde) rijk zal een vernietigende heerschappij worden uitgeoefend. We lezen hier ook over in Openbaring 13, waar we o.a. over het beest lezen: “En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen.”
We lazen in Daniël 7:25 dat die persoon er op uit zal zijn tijden en wet te veranderen; dat kunnen we tussen de regels door ook lezen in 2 Thessalonicenzen 2. In Mattheüs 24:12, zegt de Heere, dat de wetsverachting zal toenemen. Hij zal dus met recht een 'wetteloze' genoemd kunnen worden.

Het (tijdelijk) optreden van de mens der wetteloosheid
In Daniël 11:36 en 37 lezen we over een koning: "Die koning zal handelen naar eigen goeddunken. Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god. Hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn tot de gramschap voltrokken is. Want wat vast besloten is, zal gebeuren. En hij zal niet letten op de goden van zijn vaderen, en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken."
Het woord dat hier vertaald is met 'god', komt van het Hebreeuwse elohim. En dat betekent inderdaad 'god' of 'goden' (elohim is een meervoud), en dan vooral in de betekenis van autoriteit(en), rechter(s) of leider(s). Zo wordt bijvoorbeeld Mozes in Exodus 7:1 door God zelf een 'elohim' genoemd. 
Er was in de tijd van Paulus enige verwarring ontstaan met betrekking tot het aanbreken van de Dag des Heeren. Daarom schrijft hij in 2 Thessalonicenzen 2:3 en 4 het volgende: "Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet."
Hier zien we de opstand van de mens der wetteloosheid tegen de God des hemels. Hij zal doen wat hem goeddunkt, hij zal zich tegen God verheffen en hij zal ongehoorde woorden spreken. Hij zal zelfs voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt. God Zelf heeft de tijden bepaald!

De maat van de zonde moet vol worden
In Daniël 11:36 lazen we over de maat van de gramschap die vol moet zijn. In Genesis 15:13-16 zegt de HEERE tegen Abram, dat zijn nakomelingen eerst als vreemdelingen elders (lees: in Egypte) zullen verblijven alvorens terug te keren naar het land: "De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol."
Hieruit leren we, dat de tijd en de gebeurtenissen 'rijp' moeten worden, voordat bepaalde dingen plaatsvinden. Destijds moest de maat van de ongerechtigheid der Amorieten eerst vol worden, voordat Israël het beloofde land kon binnentrekken. En evenzo zal de maat van de zonde, de tegenstand tegen God, vol moeten worden, tot een hoogtepunt komen, voordat Israël voor de tweede keer het beloofde land zal binnentrekken, maar dan onder het koningschap van Jezus Christus.

Engelen en vorsten
In de profetieën gaat het niet alleen om mensen, maar ook over geestelijke machten c.q. engelen. In de engelenwereld bestaan machten van goede en kwade engelvorsten. De satan is ook zo'n engelvorst. Hij wordt ook de "aanvoerder van de macht in de lucht" genoemd (Efe. 2:2). Een aanvoerder of overste (SV) is een bevelhebber. Zo heeft satan het bevel over de engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning (in de hemel) verlieten. Deze engelen worden voor het oordeel van de grote dag bewaard (Judas vs. 6 en 2 Petr. 2:4).
In het boek Daniël komen deze engelmachten ook voor. Zo lezen we over de vorst van het koninkrijk der Perzen in Daniël 10. Een hele bijzondere geschiedenis. Daniël was drie weken lang in gebed geweest en na die drie weken zag hij een man staan. De identiteit van de man wordt beschreven in vers 5 en 6 en hij zei tegen Daniël: De vorst van het koninkrijk Perzië stond eenentwintig dagen tegenover mij, maar zie, Michaël, een van de voornaamste vorsten, kwam om mij te helpen toen ik daar achterbleef bij de koningen van Perzië" (vs. 13).
Dit Bijbelgedeelte laat zien wat zich in de hemelse gewesten afspeelt. Satan wilde voorkomen dat Daniël op de hoogte werd gebracht van de toekomst van zijn volk. We zien hier de goede en de slechte engelvorsten tegenover elkaar staan. In vers 20 en 21 lezen we dan: “Toen zei hij: Weet u waarom ik naar u toe ben gekomen? Nu zal ik terugkeren om tegen de vorst van Perzië te strijden. En zodra ik vertrokken ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen. Ik zal u echter vertellen wat is opgetekend in het boek van de waarheid - al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël.” 
De aarstengel Michaël is de vorst van Israël; hij komt in actie ter bescherming van het volk. In Daniël 12:1 komen we hem weer tegen: "In die tijd (d.i. in de eindtijd) zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd."
In Openbaring 12 zien we Michaël en zijn engelen in de hemel oorlog voeren tegen de draak en zijn engelen. Het gevolg is dat de satan en zijn engelen op de aarde worden geworpen.

De wederhouder
Als Paulus spreekt over de komst van de mens der wetteloosheid, vervolgt hij zijn betoog: "Herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was? En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt. Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is. En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst …" (2 Thess. 2:5-8).

Over wat datgene is dat weerhoudt, deze 'wederhouder', bestaan verschillende zienswijzen. Sommigen denken, dat het een geheime aanduiding was van de keizer van Rome, wiens macht in die dagen groot en omvangrijk was, en eerst geoordeeld moest worden. Anderen menen dat de gemeente van Christus bedoeld wordt of de Heilige Geest (in de gemeente), waardoor de wetteloosheid verhinderd wordt zich te openbaren. De gedachte is dan, dat de gemeente eerst moet worden opgenomen en dat daarna de mens der wetteloosheid zich kan / zal openbaren. Ook is wel gewezen op God Zelf, Die weerhoudt totdat het juiste tijdstip in Zijn plan is aangebroken. Alles heeft immers z’n vastgestelde tijd!
Daarnaast is er nog de minder bekende gedachte, dat met de 'wederhouder' gewezen wordt op de satan, wiens (korte) tijd om op aarde neder te dalen nog niet is aangebroken.

De wetteloze wordt 'weerhouden', totdat hij zich op de daarvoor bestemde tijd kan openbaren. 'Weerhouden' is hier de vertaling van het Griekse katecho. Dit woord kan op diverse manieren worden vertaald. Alleen in hoofdstuk 2:6 is katecho vertaald met weerhouden. Om enig begrip te krijgen van dit werkwoord geven we hieronder een aantal teksten waar het in de grondtekst wordt gebruikt (zie de cursivering):

  • "Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden" (Matt. 21:38);
  • "Toen het dag geworden was, ging Hij naar buiten en begaf Zich naar een eenzame plaats. De menigten zochten Hem en kwamen bij Hem en probeerden Hem tegen te houden, opdat Hij niet van hen weg zou gaan" (Luk. 4:42);
  • "En waar het zaad in de goede aarde valt, dat zijn zij die het Woord horen, het in een oprecht en goed hart vasthouden, en in volharding vruchten voortbrengen" (Luk. 8:15);
  • "En nadat zij de ankers losgemaakt hadden, gaven zij die prijs aan de zee, terwijl zij meteen de touwen van de roeren losmaakten; en na het razeil gehesen te hebben, hielden zij vóór de wind op het strand aan" (Hand. 27:40);
  • "Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter" (Rom. 7:6);
  • "Blus de Geest niet uit. Veracht de profetieën niet. Beproef alle dingen, behoud het goede" (1 Thess. 5:19-21).

Dit is voldoende om te laten zien, dat er verschillende woorden gebruikt worden: houden, tegenhouden, vasthouden, aanhouden, behouden (in de zin van niet veranderen).
Er is dus geen enkel bezwaar om in 2 Thessalonicenzen 2 bijvoorbeeld het woord 'vasthouden' te gebruiken: "En u weet wat hem nu vasthoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt. Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu vasthoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is. En dan zal de wetteloze geopenbaard worden."
Het woord 'verdwenen' wordt in de Statenvertaling weergegeven met: 'uit het midden wegdoen'. Sommige uitleggers wijzen erop, dat het werkwoord verwijderen of weggaan in de grondtekst niet in een lijdende vorm staat. Een betere vertaling zou dan zijn: 'totdat hij die nog vasthoudt weggaat, of weg is' (letterlijk: 'totdat hij vanuit het midden worde' (Gr. heoos ek mesou genetai). Vertaling hele zin: 'slechts totdat hij, die nu vasthoudende is, vanuit het midden weggedaan wordt'.

Dus:

  1. er is iets wat de wetteloze vasthoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd en
  2. het geheimenis der wetteloosheid werkt, totdat iemand is weggedaan

Het ‘geheimenis van de wetteloosheid’ is de verborgen werking van satan, de macht der duisternis. Hij doet in het geheim zijn voorbereidend werk, zodat straks de wetteloze zich kan openba¬ren. Om hierin meer inzicht te krijgen is het goed om het boek Openbaring erbij te nemen.

  • "En de vijfde engel blies op de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen. En hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven. En hij opende de put van de afgrond, en er steeg rook op uit de put als rook van een grote oven. En de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put" (Openb. 9:1 en 2). Vergelijking met Jesaja 14 leert, dat het hier om satan gaat. Deze 'ster' (aanduiding van een engel) heeft de sleutel van de put van de afgrond om die te kunnen openen. Als dat gebeurt, komen er allerlei wezens tevoorschijn die duistere machten voorstellen. Vers 11 zegt dan: "En zij hadden een koning over zich, de engel van de afgrond. Zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon, en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon"; Abbadon en Apollyon hebben dezelfde betekenis: verwoester.
  • "Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog. Maar zij waren niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd neergeworpen, namelijk de oude slang, die duivel en satan genoemd wordt, die de hele wereld misleidt. Hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen" (Openb. 12:7-9). Hieruit blijkt dus, dat satan uit de hemel weggaat, weggedaan of verwijderd wordt.
  • "En ik zag uit de zee een beest opkomen, dat zeven koppen en tien horens had, en op zijn horens waren tien diademen, en op zijn koppen een godslasterlijke naam. En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht" (Openb. 13:1 en 2). Hier staat dat het beest uit de zee komt, terwijl we in hoofdstuk 11:7 kunnen lezen over hetzelfde beest, dat hij uit de afgrond opkomt. Het beest ontvangt van de draak (= satan) zijn troon en grote macht.

Kennelijk is de zee onder meer een type van de afgrond. Denk bijvoorbeeld aan die bijzondere gebeurtenis, die zich afspeelde in het land der Gerasenen, dat tegenover Galilea ligt. We lezen hierover in Lukas 8. Daar was een man, die door boze geesten bezeten was. Toen die man de Heere Jezus zag, stiet hij een kreet uit en hij viel aan Zijn voeten en sprak met luider stem: "Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Allerhoogste?" (vs. 28). De boze geesten weten heel goed wie de Christus der Schriften is! De Heere gaf de boze geest bevel om uit de man te gaan, en vroeg: "Wat is uw naam? En hij zei: Legio, want er waren veel demonen in hem gegaan. En zij smeekten Hem dat Hij hun niet zou bevelen in de afgrond te gaan" (vs. 30 en 31). Hieruit blijkt dat die onreine geesten, die demonen, heel goed wisten, wat hun plaats was en waar ze eigenlijk thuishoorden. Zij vroegen de Heere, dat Hij hun zou toestaan in een kudde zwijnen te varen, die op die berg werd gehoed. En dat gebeurde. De talrijke demonen voeren uit die mens in de zwijnen en de kudde stormde over de helling het meer in en verdronk. In wezen stortten zij op zo'n manier toch de afgrond in!
In 2 Petrus 2:4 zegt de apostel: "Want als God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar hen in de hel geworpen en overgegeven heeft aan de ketenen van de duisternis om tot het oordeel bewaard te worden ..." 
En Openbaring 20 laat zien, dat de satan tijdens de duizend jaren vastgebonden en in de afgrond geworpen wordt. En die afgrond wordt zelfs verzegeld, zodat hij er niet uit kan: "… en wierp hem (= satan) in de afgrond, en sloot hem daarin op en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer zou misleiden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen zouden zijn. En daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten" (vs. 3).
De afgrond staat dus voor de bewaarplaats van gevallen engelen en andere duistere machten.

Terug naar 2 Thessalonicenzen 2; langzamerhand wordt het 'plaatje' compleet!

  1. Er is iets dat de wetteloze vasthoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. Dat 'iets' blijkt de afgrond te zijn. Pas wanneer de put geopend wordt, komen daaruit de machten der duisternis tevoorschijn, met onder hen het beest als menselijke exponent van satan;
  2. Het geheimenis van de wetteloosheid werkt, totdat iemand is weggedaan of verwijderd. Satan is thans nog in de hemel of 'hemelse gewesten', maar daaruit zal hij weggedaan of verwijderd worden. De geheime werken van de wetteloosheid worden dan op aarde openbaar met als luguber resultaat: de beestheerschappij, zoals beschreven in Openbaring.

Zo geeft de Bijbel dus zelf het antwoord op de vraag wie of wat de 'wederhouder' is. De juiste betekenis wordt duidelijk door Schrift met Schrift te vergelijken en alles in de goede context te lezen.

De Geest van Zijn mond
Als de wetteloze geopenbaard is, zal hij een korte tijd zijn verwoestende werk doen. Maar uiteindelijk delft hij het onderspit: "De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst" (2 Thess. 2:8).
Het woord ‘Geest’ (sommige vertalingen lezen: adem) komt van het Griekse woord pneuma, dat geest, wind en adem betekent. Het spreekt in deze context van geestelijke kracht, die voortkomt uit het Goddelijke machtswoord.
De Heere Jezus heeft gezegd: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matt. 28:18). Die macht zal Hij gebruiken en de wetteloze machteloos maken 'door de verschijning (Grieks: epiphaneia) bij of van Zijn komst (Grieks: parousia)', zoals het er letterlijk staat. Dus: op het moment dat Zijn komst / aanwezigheid verschijnt, wordt Christus openbaar (= zichtbaar) en zal Hij de mens van de wetteloosheid tenietdoen.
Volgende keer staan we DV stil bij de manier waarop het ‘geheimenis van de wetteloosheid’ door de eeuwen heen werkzaam is, op weg naar de eindtijd.

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'