De fundamenten worden omvergehaald – deel 2 (slot)

De fundamenten worden omvergehaald – deel 2 (slot)

David is in Psalm 11 een voorbeeld voor ons. In de diepere lagen van de tekst wordt gewezen op een onvernietigbaar fundament waarop wij mogen bouwen, juist ook in tijden van crisis. In het vorige artikel stonden wij stil bij de uitleg van Psalm 11. In dit artikel zullen wij op basis van deze uitleg zien hoe wij de boodschap van Psalm 11 op onze eigen situatie kunnen toepassen.

-vervolg van Deel 1-

De fundamenten zijn aangetast
Als wij naar de wereld om ons heen kijken, zien we dat het op veel fronten niet goed gaat. Wereldwijd, en ook in ons eigen land. Momenteel, met de coronapandemie als grootste probleem, worden de ‘kleinere’ problemen naar de achtergrond gedrongen, maar ze zijn nog wel degelijk aanwezig. Denk aan de groeiende tweedeling in de maatschappij tussen arm en rijk. Alleen al het feit dat er in een rijk land als Nederland voedselbanken zijn, geeft te denken. Ook op andere vlakken gaat het niet goed. Het gaat slecht in zorg, onderwijs en hulpverlening. Er is niet alleen een tekort aan inzetbaarheid, maar ook de kwaliteit gaat steeds meer achteruit. Verder zien wij dat belangrijke instanties die voor recht, veiligheid en rechtvaardigheid moeten zorgen, steeds minder goed functioneren. Rechters zijn overbelast, de politie kan het werk niet aan en de belastingdienst functioneert slecht. Een andere fundamentele kwestie is de woningnood die zo onderhand gigantische proporties aanneemt. Dit leidt tot enorme prijsstijgingen op de woningmarkt en toenemende dak- en thuisloosheid.

De oorzaken die ten grondslag liggen aan deze problemen zijn niet eenvoudig te duiden. Maar ik denk dat wij een eind in de richting komen als wij stellen dat de individualistische tijdgeest in combinatie met de marktwerking een aanzienlijke bijdrage levert. Het draait in onze maatschappij in veel opzichten om het vervullen van onze eigen verlangens door middel van directe, doorgaans materiële, behoeftebevrediging. Daarbij is het in de regel ieder voor zich en heeft men weinig over voor de ander. Een andere, nog wat dieper liggende oorzaak, is terug te vinden in de wijze waarop God steeds minder een rol speelt in de levens van mensen. Zonder God leven, houdt in deze tijd in dat men vooral voor zichzelf en het eigen geluk leeft. Of zoals André Hazes jr. een aantal jaren geleden zong: “Leef, alsof het je laatste dag is, leef, alsof de morgen niet bestaat, leef alsof het nooit echt af is en leef, pak alles wat je kan.” Foto p 14-18 man-finger

Als wij naar die levensfilosofie kijken, die in deze tijd velen beheerst, vinden wij overeenkomst met wat er in 2 Timotheüs 3:2-4 (Nieuwe Bijbelvertaling) staat over de laatste dagen (waarmee ik niet zeg dat die momenteel al aangebroken zijn): “De mensen zullen egoïstisch zijn, geldzuchtig, zelfingenomen en arrogant. Ze zullen God lasteren, geen ontzag tonen voor hun ouders, ondankbaar zijn en niets heilig achten. Ze zullen harteloos zijn, onverzoenlijk, lasterziek, onbeheerst en wreed. Ze zullen het goede haten en onbetrouwbaar, roekeloos en verblind zijn. Het genot zullen ze meer liefhebben dan God…”

De kwetsbaren verdrukt
In een wereld waarin het individuele belang boven het belang van God en de medemens gaat, zijn het de kwetsbaren die hier het meest onder lijden. Deze kwetsbaren herkennen wij in deze tijd onder de ouderen, de ongeborenen, de zieken, de gehandicapten, de kinderen, de armen, de daklozen, de asielzoekers, etc. Een schrijnend voorbeeld van hoe met hen wordt omgegaan hebben wij gezien bij de toeslagenaffaire. Ondanks dat er erkenning is gekomen van de grove schending van burgerrechten door etnisch profileren, is het probleem nog steeds niet echt opgelost. Ook hebben de ‘daders’ over het geheel genomen (nog) niet echt verantwoordelijkheid genomen.
Ook op andere terreinen komt onrecht voor. Ik denk aan het berichtje dat een bewindvoerder onlangs op social media plaatste. Hij meldde hierin dat een incassobureau bewust de schuld van één van zijn cliënten had laten oplopen van vijftig naar vijfhonderd euro. Voor iemand die op bestaansminimum leeft een gigantisch bedrag. Ik denk ook aan mijn eigen werkgebied (de jeugdzorg) waar momenteel jongeren door onder financiering niet tijdig de zorg krijgen die zij nodig hebben. En wat te denken van de discussie rondom abortus provocatus. Wat wordt gedaan met de stem van hen die (nog) geen stem hebben? Als wij dit en al het andere onrecht daadwerkelijk tot ons door laten dringen, kan ons dit boos en wanhopig maken. Boos, omdat onze medemens, die net als wij schepselen en beelddragers van God zijn, onrecht aangedaan wordt. Wanhopig, omdat wij in veel gevallen weinig kunnen doen. Of zoals in Psalm 11:3 staat: “Wat kan de rechtvaardige dan doen?”

Een fundament van sociale gerechtigheid
In het vorige artikel hebben wij stil gestaan bij het Hebreeuwse begrip tsedaka, dat zowel gerechtigheid als barmhartigheid betekent. Deze beide betekenissen samengevoegd duidt tsedaka op wat wij ‘sociale gerechtigheid’ kunnen noemen. In Psalm 11 vinden wij dit begrip in vers 7 terug waar staat dat de HEERE rechtvaardige daden liefheeft, omdat Hijzelf rechtvaardig is. God toonde dit Zelf op ultieme wijze door Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, naar deze aarde te zenden en voor ons te laten sterven. Als gelovigen hebben wij door Christus tsedaka ontvangen: God heeft ons uit barmhartigheid gerechtvaardigd in Hem. Voor de gelovigen is dit het onverwoestbare fundament waarop zij mogen bouwen. Of, zoals in 2 Timotheüs 2:19 staat: “Toch blijft het vaste fundament van God staan, met dit zegel: De Heere kent wie van Hem zijn, en: Ieder die de Naam van Christus noemt, moet zich ver houden van de ongerechtigheid.”
Wanneer wij vanuit deze visie de vraag stellen wat wij aan moeten met het aangetaste fundament van onze samenleving, krijgen wij een heel duidelijk antwoord. Niet het onzekere fundament van deze wereld vormt de basis voor de gelovige om op te bouwen, maar het fundament dat Christus heeft gelegd. Als wij uitgaan van de ‘zekerheden’ zoals onze samenleving die biedt, zullen wij teleurgesteld worden. Daarbij is het fundament hiervan zozeer aangetast dat herstel, naar de mens gesproken, onhaalbaar is. In dit opzicht kunnen wij beter tot God onze toevlucht nemen: “Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen” (Ps. 11:1). De uitwerking van het vluchten tot God vinden wij in Psalm 12 terug. In deze psalm wordt aangesloten bij de hopeloze situatie van Psalm 11, zoals die in overdrachtelijke zin ook in onze samenleving herkenbaar is:
“Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer, onder de mensenkinderen zijn er nog maar weinig trouw. Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men (…) Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben! Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons? (…) Overal draven goddelozen rond, wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden” (Ps. 12:2-5 en 9).

Maar wij vinden hier ook het antwoord op het onrecht in de wereld:

“Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen (…) Ú, HEERE, zult hen bewaren, U zult hen beschermen tegen dit geslacht, voor eeuwig” (Ps. 12:6 en 8).

Deze verlossing moeten wij in het licht van Gods verlossing zien door de komst en aanwezigheid van de Messias tijdens de dag van de HEERE. Dan zal er werkelijk recht en gerechtigheid komen. In de verwachting hiervan vinden wij de hoop en de toekomst van de wereld terug. Maar wat hebben wij hier op dit moment aan? Wij leven nu en ergens vraagt het leed en onrecht dat in deze wereld plaatsvindt een antwoord van ons.

Bouwen op het fundament 
Het fundament dat God ons in Christus heeft gegeven, hoeft niet braak te blijven liggen totdat wij met God en Christus fysiek in heerlijkheid verenigd worden. Wij mogen nu al op dat fundament bouwen door als beelddragers van God en Christus datgene uit te delen wat God ons in overvloed heeft gegeven, namelijk Zijn genade en gerechtigheid. Zo vinden wij in Titus 3, in navolging op de boodschap dat wij gerechtvaardigd zijn door genade (Tit. 3:4-7), dat wij als gelovigen anderen mogen voorgaan in het doen van goede werken. Het goede werk dat God in Christus aan ons gedaan heeft mag vervolg krijgen doordat wij zelf goede werken doen. In Filippenzen 1:11 wordt dit omschreven als vervuld zijn met vruchten van gerechtigheid. De genade en gerechtigheid, die wij in Christus in overvloed hebben ontvangen, mag tot voedsel worden dat wij aan anderen uitdelen. Dit is niet iets wat enkel van ons komt, maar wat begint met de inwerking van Gods Geest: “… want de vrucht van de Geest bestaat in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid” (Efe. 5:9). Tegelijkertijd is het ook weer niet iets wat wij passief ondergaan. Als gelovigen worden wij er actief toe opgeroepen om te handelen naar de vernieuwende kracht die in ons werkt: “Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen (…) En alles wat u doet met woorden of met daden, doe dat alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem” (Kol. 3:16-17).

Alles wat wij in ons leven zeggen en doen, mag doordrenkt zijn van Gods genade. Dit geldt zowel voor hetgeen direct te maken heeft met het dienen van de Heer (naar de samenkomst gaan, bidden, Bijbellezen, etc.), als met hetgeen indirect met het leven voor God en Christus in verband met God gebracht kan worden (werk, gezin, sport en vrijetijdsbesteding). Op alle terreinen van ons leven mogen wij de genade en gerechtigheid uitdragen die God ons gegeven heeft om zo tot lichten te zijn in deze donkere wereld (Filipp. 2:15). Het doel hiervan is dat wij de mensen om ons heen enerzijds iets mogen laten zien van de genade die God hen nu wil schenken. Anderzijds mogen wij hiermee een glimp tonen van de toekomstige wereld die wij verwachten. Als wij zo leven, bouwen wij op het fundament dat God ons in Christus heeft gegeven.

Maar hoe bouwen wij dan op dit fundament? Hoe spreken wij de juiste woorden en doen we de juiste dingen? In de eerste plaats gaat het om de intentie waaruit wij de dingen voor de ander doen. Is dit omdat wij vinden dat het moet, omdat wij er goede sier mee kunnen maken of omdat wij vanuit innerlijke ontferming met de ander bewogen zijn? In Kolossenzen 3:12 worden de gelovigen opgeroepen het volgende te doen: “Bekleed u dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld.” Het hebben van compassie met de ander is niet iets waarop wij moeten wachten totdat het ons overkomt, het is iets dat wij aan moeten trekken. Er wordt van ons als gelovigen verwacht dat wij geraakt worden door het leed van anderen. Dit doen wij door ons in figuurlijke zin hun lot aan te trekken. Dit houdt in dat als wij met de ellende van een ander geconfronteerd worden, wij niet ons hoofd afwenden, omdat wij ons hier niet comfortabel bij voelen, maar onze hulp aanbieden, ook al betekent dit dat wij ‘vieze handen’ moeten maken.

In de tweede plaats is dit iets waarin wij mogen groeien. In Efeze 2:23 staat: “… en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken.” Dit vernieuwen is een proces dat ons geleidelijk als mens verandert. Zoals een zaadje eerst moet ontkiemen en daarna groter moet groeien om uiteindelijk zelf vrucht te dragen, zo geldt dit ook voor de gelovige. Tegen de Filippenzen zegt Paulus hierover: “En dit bid ik dat uw liefde nog steeds overvloediger wordt in kennis en alle fijngevoeligheid” (Filipp. 1:9). ‘Kennis’ ziet hier ten diepste op de omgang met God; het samen met Hem optrekken door dit leven. ‘Fijngevoeligheid’ duidt op het begrijpen waar het om gaat in dit leven. Deze twee zaken helpen de gelovige uiteindelijk om vervuld te raken van vruchten van gerechtigheid (Filipp. 1:11). Dit groeien in het geloof is enerzijds een opdracht waar wij ons zelf voor inspannen, maar anderzijds ook een inspanning die God in ons wil leveren: “… werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen” (Filipp. 2:12-13). God gaat in dit opzicht een samenwerkingsverband met ons aan: Hij geeft ons de kracht van Zijn Geest die ons helpt om verantwoordelijkheid te nemen en te dragen voor ons leven.

Welke strijd voeren wij?
Ook al weten wij heel goed op welk fundament wij behoren te bouwen, toch vinden wij dit soms lastig. Vanuit de intentie om Christus’ wil te doen kunnen wij soms ongemerkt toch de verkeerde gerichtheid hebben. Zo kunnen wij ons als gelovigen heel druk maken om de verkeerde beslissingen die de overheid neemt. De vraag in zo’n situatie is of wij ons druk maken om wat de overheid ons aandoet of wat de overheid een ander en God aandoet. Te vaak vermengen wij onze dogmatische opvattingen met eigenbelang en maken het zo tot een religie die de ander niet vergeeft en liefheeft, maar aanklaagt en haat. Wanneer wij dat doen, bouwen wij niet onbaatzuchtig op het fundament van Christus’ genade en redding, maar op het fundament van ons eigen ego. Wij zijn dan niet dankbaar voor de rijke geestelijke zegen die God ons geeft, maar boos om wat de overheid ons aan materiële zaken afneemt en zijn uit op vergelding.

De vraag is sowieso of wij moeten strijden tegen aardse overheden. Staat er immers niet in Efeze 6 dat wij niet te strijden hebben tegen vlees en bloed, maar tegen onzienlijke machten? Vertaald naar deze tijd zouden wij deze onzienlijke machten kunnen beschouwen als de tijdgeest waarvan wij de uitwerking voor nu terug zien in het eerder in dit artikel aangehaalde 2 Timotheüs 3:2-4. Deze tijdgeest wordt onder andere gekenmerkt door een enorme ik-gerichtheid en beïnvloedt ook ons als gelovigen vaak meer dan ons lief is. Daarom begint de strijd tegen deze tijdgeest niet met het wegnemen van de splinter bij de ander, maar bij de balk bij onszelf. Wanneer wij anders in deze wereld staan door te beseffen dat deze Gods verloren eigendom is waarin wij slechts als vreemdelingen vanuit Gods liefde leven, dan is er al een wereld op zich gewonnen. Dan verandert onze boosheid in vriendelijkheid, onze wrok in vergeving, onze haat in liefde en onze strijd in vrede (Kol. 3:12-15). Daarop volgend zal uiteindelijk steeds meer van wat wij doen het kenmerk van Gods genade en redding dragen (Kol. 3:17).

Besluit
Wat wij ons in dit en het vorige artikel afvroegen, was: ‘Wat kunnen wij doen als de fundamenten omvergehaald worden?’ Wij zouden dat wat wij besproken hebben kernachtig kunnen samenvatten met drie belangrijke Bijbelse begrippen in de vorm van werkwoorden, namelijk: geloven, hopen en liefhebben. Door te geloven in de redding die God ons heeft gegeven in Zijn Zoon en wat Hij voor de wereld in het verschiet heeft liggen, hebben wij hoop voor onszelf en voor de wereld. Dit geeft ons door de inwerkende kracht van Gods Geest de mogelijkheid om als beelddragers van God en Christus de wereld lief te hebben. Dat is het fundament waarop wij mogen bouwen. En als wij daarop bouwen, mogen wij weten dat alles wat wij zeggen of doen op basis van Christus’ overwinning over zonde en dood betekenis mag hebben. Dan krijgt ons leven als gerechtvaardigden werkelijk betekenis.

“Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus. Daarom, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, in de wetenschap dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere” (1 Kor. 15:57-58).

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'