Kaïn en Abel

Kaïn en Abel

Als God ons iets wil leren, preekt Hij niet, maar vertelt ons een verhaal. Je moet het verhaal ook hóren. Zo werd het oorspronkelijk ook bedoeld. Genesis 4 is een broederverhaal. De kunst is, om dit bekende verhaal niet met een vooroordeel te lezen.

Genesis 4: Een broederverhaal

Genesis betekent: wording. Dat is eigenlijk het fundament van de Bijbel. Ook nu leven we in een Genesis-tijd. God wil weer iets verwekken.
God heeft met elk verhaal een positieve bedoeling. Dit verhaal staat in de Torah, een stuk onderwijzing. De hoofdstukken Genesis 2-4 vormen een afgerond geheel, een drievoudige verkondiging. Die hoofdstukken laten Gods visie op de mens zien. God gaat die mens zetten in drie verbanden. Je bent nooit mens op jezelf. Menszijn betekent altijd: in relatie staan. Je bent mens in drie relaties.

  1. Mens voor Gods aangezicht (Gen. 2)
  2. Mens als man en vrouw (Gen. 3)
  3. Mens als man en broeder (Gen. 4)

Een broederverhaal

Genesis 4 is dus een broederverhaal. Tot zeven keer toe horen we in dit verhaal het woord ´broeder´. Je bent altijd mens mèt je broeder.
Kaïn kan vaak al geen goed meer bij ons doen. Zodra je je broeder veroordeelt, kun je al niets meer voor hem doen. Dan kun je zelfs al niet meer voor hem bidden. Zodra ik me boven de ander verhef, kan er al niets meer geschieden vanuit God. Zodra ik mezelf beter acht dan de ander, zit de zaak muurvast. Bij veroordeling wordt er een stuk afstand geschapen. Dit gebeurt ook vaak in de relatie ouders-kinderen.

God heeft een weg, de vijf boeken van Mozes spreken over de weg van God. En dat is altijd de weg van de ontferming. Ten diepste is God dienen, dat God jou mee kan nemen op Zijn weg. In het bijbelse denken maken wij niet de weg, maar de weg maakt ons. Die weg neemt ons mee. God zegt: laat je meenemen op die weg. God neemt je mee in het spoor van de ontferming. Jezus zegt: Ik ben de weg. En dat zei Hij aan het einde van zijn bediening, toen Hij Zich helemaal had laten meenemen op die weg van de ontferming. Toen was Hij totaal ontferming geworden. En toen kon Hij zeggen: laat je nu meenemen door Mij. Alleen vanuit de ontferming kun je dienen en bidden.

De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw (vs. 1)
Het is dus een verhaal over de mens. Letterlijk: “hij bekende Eva, zijn vrouw.”
Datzelfde kennen wordt ook gebruikt in de relatie God-mens. Dit woord ´kennen´ wordt ook alleen gebruikt binnen het huwelijk. Bij een gemeenschap buiten het huwelijk wordt gezegd: Hij lag bij haar.Vanuit dat kènnen wordt iemand geboren. En dan zegt Eva letterlijk: Ik heb met de HERE samen een man voortgebracht.
Niet een ´zoon´, maar een ´man´. Die zoon komt aan het eind van Genesis. Het hele verhaal gaat over de man en zijn broeder. Dat is ook nu zo. De gemeente moet als moeder een man voortbrengen. Die man, die dan ook verantwoordelijk is voor zijn broeder. God wil ook ons in deze dagen daarbij inschakelen.

En zij ging voort met baren (vs. 2)
Daaruit zou je kunnen concluderen, dat het om een tweeling ging. Later krijgen we weer een tweeling: Jakob en Esau. En de verhalen van 'Kaïn en Abel' en 'Jakob en Esau' vormen in diepste wezen elkaars spiegelbeeld. De grondmotieven in Genesis 4 zie je weer terug in Genesis 32. Het gaat in Genesis 4 over het zien van het aangezicht van God en dat van je broeder. En dat is ook zo in Genesis 32.
Abels naam betekent: ijdelheid, damp. We zien in Genesis steeds twee figuren. De één is beeld van het uitverkoren volk en de ander is beeld van de heidenen: Abraham en Lot; Izak en Ismaël; Jakob en Esau. Juist Kaïn is hier beeld van het uitverkoren volk. Abel is beeld van de heidenwereld, want die zijn inderdaad ijdelheid. Waar de heidenen achteraan lopen, wordt ook inderdaad aangeduid met het woord damp.
Eva baarde “zijn broeder Abel”. Dat is geen overbodige aanduiding. Het is een broedergeschiedenis. Abel wordt schaapherder, beeld van het buitenleven, van het nomadendom, de rand van de beschaving, het zwerven. Kaïn werd landbouwer, dat is positief. Hij werd dienaar van de akker, of: aardbodem. Van meet af aan horen mens en aardbodem bij elkaar. Die woorden schelen in het Hebreeuws ook maar één letter: Adam en adama.
De aardbodem wacht op de mens, wat die ermee gaat doen. Als de mens fout gaat, lijdt de aardbodem daaronder. Daarom is die mens dan ook bestemd om uiteindelijk weer op die aardbodem terecht te komen. De mens zonder aardbodem is als een huwelijk, dat verbroken is. God zal dan ook nooit toelaten, dat het huwelijk tussen mens en aardbodem blijvend doorgekapt blijft. Daarom wacht die aardbodem totdat de mens weer hersteld is.

Na verloop van tijd nu bracht Kaïn… (vs. 3)
Letterlijk: ´Aan het einde van dagen´. Dat is een geladen uitdrukking in de Schrift. Het is de tijd, die God de mens geeft om op aarde mens te worden. In de Schrift wordt altijd gedacht in dagen, niet in jaren. Leer ons onze dagen tellen...
…bracht Kaïn van de vruchten der aarde de HERE een offer… Letterlijk: een gave, geschenk. Abel volgt in de voetsporen van Kaïn: “…van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet” (vs. 4).
Dat zijn echt bijbelse gaven.
“En de HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.”
In dit vers is vaak teveel gelegd. Letterlijk: God keek naar de gave van Abel. God kijkt altijd naar de kleinste. In kinderbijbels zie je dan soms een plaatje, waarbij de rook van Abels offer omhoog gaat en de rook van Kaïns offer omlaag.
Maar nu komt het probleem: Kaïn kan dit niet hebben. Het zou juist een vreugde voor Kaïn moeten zijn. Dat zou juist het doel van Kaïn moeten zijn: zijn jongere broer opheffen. Je ziet helemaal de spiegel in de gelijkenis van de verloren zoon. De oudste kon er ook niet tegen, dat zijn vader de jongste zomaar accepteerde, terwijl hijzelf het gevoel had, nooit de aandacht te krijgen.

Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok (vs. 5).
Letterlijk: ´zijn aangezicht viel´. En als je aangezicht valt, kijk je niemand meer aan. Dat is een essentiële zaak: de communicatie wordt verbroken. Als je God niet meer aankijkt, kijk je ook je broeder niet meer aan. Er zijn heel wat mensen zoals Kaïn.
God zegt: “Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt?” (vs. 7) En dat mag je doen, als je goed handelt. En goed handelen is: het opnemen voor je broeder. Dat is, wat het Evangelie doet in een mensenleven, je aangezicht weer opheffen.
“Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen” (vs. 7)

Aan de deur van de zonde
'Je moet over de zonde heersen', dat is natuurlijk waar. Maar vanuit de grondtekst kan dat zo niet vertaald worden. ´Zonde´ is namelijk vrouwelijk en hier wordt gesproken in een andere vorm. Zonde kan hier dus niet 'die belager' zijn. Er kan dus niet staan: zijn begeerte gaat naar u uit, als dat op 'de zonde' zou slaan. Eigenlijk moet je vertalen: ´Als jij niet goed handelt, lig jij aan de deur van de zonde´. En het woord ´liggen´ wordt gebruikt voor het legeren van de kudde. Dan ga jij dus als een schaap liggen aan de deur van de zonde. En dan hoeft er maar iéts te gebeuren, of die zonde grijpt jou en gaat je dus overweldigen. En dat is hier dan met name de zonde tegen je broeder. Je moet dus niet bij de deur van de zonde gaan liggen.

Toewending en verantwoordelijk zijn
“Zijn begeerte gaat naar u uit”. Dat ´zijn´ slaat hier niet op de zonde, maar op je broeder! Dat woord ´begeerte´ komt namelijk maar drie keer in heel de Bijbel voor. Hetzelfde woord staat ook in Genesis 3:16 “Naar uw man zal uw begeerte uitgaan… en hij zal over u heersen”.
In hoofdstuk 3 gaat het over man en vrouw. Dat woord ´begeerte´ betekent eigenlijk: toewending. ´De toewending van de vrouw zal zijn tot de man… en hij zal over haar heersen´.
'Heersen', niet door tirannie, maar door een heilzaam bewind. Ten diepste is dat heersen: verantwoordelijk zijn voor… De toewending van de broeder (van Abel) is tot Kaïn.
En Kaïn als oudere broeder zal over hem heersen. Dus de mens is verantwoordelijk voor zijn vrouw en voor zijn broeder.

“Maar Kaïn zeide tot zijn broeder Abel…” (vs. 8)
En dan staat er in de grondtekst verder niets. Er wordt dus niet gezegd wat Kaïn verder zei. 'Laten we naar het veld gaan' staat er dus ook niet. Het volgende vers zegt: “Toen zij nu in het veld waren…”.
Het veld is hier het terrein, waar je geen getuigen hebt. Kaïn staat op, niet zomaar tegen Abel, maar tegen zijn broeder. Dit is het verkeerde opstaan. Het ware opstaan in de Schrift is altijd juist ten behoeve van je broeder. Jezus stond op uit de dood ten behoeve van zijn broeders.
En God zei: “Waar is uw broeder?”

“En hij zeide: ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?” (vs. 10)
Letterlijk: ´ik ken het niet´. Ik heb hem nooit gekend. En dan zegt Kaïn letterlijk: ´Ben ik de bewaarder van mijn broeder?´ Daar staat hetzelfde woord als bij Adam, die de hof moest bewaren.
Dat is in één zin de roeping van de mens: bewaarder van zijn broeder. En dan wèèr je van hem alles wat hem zou kunnen aantasten. Je broeder bewaren is: alles in hem tot ontwikkeling laten komen.

“Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem” (vs. 10)
En dat is hier geen roepen om wraak, maar om hulp. Dat bloed dat schreeuwt om ontferming, om verzoening, om een broeder. Zo zijn er ook vandaag vele stemmen; stemmen van heel wat landen en volken, die bloeden uit vele wonden. Zo is er ook vandaag heel wat bloed, dat van de aardbodem roept.

“En nu, vervloekt zijt gij, ver van de aardbodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen” (vs. 11)
Hier wordt de aardbodem voorgesteld als met een mond. De aardbodem staat daar met open mond en wacht op wat de mens geeft, wat Kaïn had moeten geven. En hij had de mond van de aardbodem zaad moeten geven. Hij was immers een dienaar van de aardbodem! In plaats daarvan geeft hij bloed.
Het diepste punt waar het om draait is, dat we zaad worden voor God. Zaad in de hand van God. In diepste wezen zaait God mensen. God vraagt: wil jij zaad worden in mijn hand.
Dan zegt Kaïn:

“Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen”. (vs. 11)
Letterlijk: ´mijn misdaad is te groot om te dragen´. Dus het woord ´straf´ staat er niet. Dat is een schuldbelijdenis. En dat klopt ook, want geen mens kan zijn schuld dragen. Kaïn bezwijkt onder wat hij heeft gedaan. En dan is het aangezicht van God er niet meer. Dat is voor Kaïn verborgen.

De plaatsvervanger

“En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want (zeide zij) God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel” (vs. 25) Het gaat hier om het beroemde Kaïnsteken. Letterlijk: ´…en zij riep zijn naam… Set´.
En Set betekent: plaatsvervanger. ´Want, zeide zij, God heeft mij een ander zaad gegeven´. Zaad, dat gegeven wordt, daar gaat het immers om. En God zaait mensen. En als God een teken geeft, geeft God een mens. Het teken, dat God stelt aan Kaïn is: weer een broeder. Voor Kaïn was er maar één geneesmiddel: een andere broeder. Laat je door Set bij de hand nemen. Dan gaat hij jou thuisbrengen. Aanvaard die plaatsbekleder als jouw broeder.

“En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos” (vs. 26).
En Enos betekent: mens, mensje.... Mens, in alle zwakheid en beperktheid.

“Toen begon men de naam des HEREN aan te roepen” (vs. 26)
Set en Enos begonnen de naam des HEREN aan te roepen. Over wie? Over Kaïn! En over de stad van Kaïn. Gods naam uitroepen over de Kaïns en over hun nageslacht. Opdat de Kaïns thuis kunnen komen. Nu zijn de rollen omgedraaid, nu is Kaïn beeld geworden van de heidenen. En Set is het beeld geworden van het uitverkoren volk.
God kon nog maar op één manier tot Kaïn spreken en dat was door hem een nieuwe broeder te geven. Want je kunt niet zonder je broeder leven. Zo zien we in: “Greep Saul de slip van zijn mantel, doch deze scheurde af. Daarop zeide Samuël tot hem: De Here heeft heden het koningschap over Israël van u afgescheurd en heeft het gegeven aan uw naaste, die beter is dan gij” (1 Sam. 15:27,28).
Dat was geen wraak van God. Als koning Saul voor God niet meer te bereiken is, krijgt hij een naaste, een broeder. Dat is het laatste woord van God tot koning Saul: je krijgt een naaste. En David heeft dat 'naaste zijn' metterdaad in praktijk gebracht. Heerlijk om een naaste te hebben, die jouw vijanden verslaat. David is hier helemaal het type van Christus.

En toen Jezus aan het kruis hing, toen bad Hij voor de moordenaars, voor de Kaïns… “Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”. Toen heeft Jezus de naam des Heren uitgeroepen over de Kaïns. Zo werd Jezus de plaatsvervanger, de plaatsbekleder.
Toen er geen broederschap meer was, heeft God gezegd: mens, Ik zal je een broeder géven. Toen Stefanus werd gestenigd, heeft hij gebeden voor de Kaïns. Zo werd ook in Paulus een Kaïn thuisgebracht, want Stefanus had voor hem gebeden. Ook Paulus wist niet, wat hij deed.
Als een mens zich afsluit en zijn aangezicht verbergt, heeft God een weg: Ik geef je een broeder!
Niemand kan thuiskomen zonder broeder. God roept ook ons als een Set te zijn, plaatsbekleder. Mensen bij de hand nemen, opdat zij thuis zullen komen. Mensen, wier schuld te groot is om te dragen. Opdat zij zullen weten, dat ze een Vader hebben, die op hen wacht!

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'