Het lijden van Jezus

Het lijden van Jezus

Als we aan het lijden van Jezus denken, gaan onze gedachten veelal voornamelijk uit naar wat er op Golgotha gebeurde en de dagen ervoor. De vernedering en valse beschuldigingen, het spugen en slaan, de doornenkroon en de zure wijn. Maar er is meer!

Vernedering
In Jesaja 53:3-4 lezen we: “Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. Voorwaar, onze ziekten heeft Hij op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen. Wij hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.”
Deze tekst uit Jesaja gaat niet over Zijn lijden van de laatste paar dagen, de kruisiging en vlak daarvoor. Dit gaat over Zijn hele leven van drieëndertig jaren lang leed en ellende.
In Jesaja 53:4 lezen we dat de mens God de schuld geeft van Zijn getekende uiterlijk, er staat immers: “Wij hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.”
Laten we ons goed realiseren wat er eigenlijk staat in dit gedeelte: Hij had een gezicht dat zo getekend en gehavend was dat je liever maar even de andere kant op keek als Hij in de buurt was.
Denkt u zich dat eens in: zo zag onze Heiland er uit toen Hij op aarde was. Hij was geen knappe man met lang zwart haar, zoals Hij vaak fantasierijk is afgebeeld.
Een andere vertaling heeft hier: “Wij keerden Hem de rug toe en keken de andere kant op als Hij langs kwam. Maar het was ons leed wat Hij droeg, ons lijden drukte Hem neer.”
Wat is dat ‘ons leed’ dan dat Hij droeg, vroeg ik mij af? Ik denk dat dit alles te maken heeft met de zondige natuur van de mens, zoals beschreven in Romeinen 3:12-18. Ik geef hier die tekst weer, waarbij ik het woordje ‘hun’ vervang door ‘ons’:

  • “Allen zijn wij afgedwaald, samen zijn wij nutteloos geworden. Er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één. Onze keel is een open graf, met onze tong plegen wij bedrog, addergif is onder onze lippen. Onze mond is vol van vervloeking en bitterheid, onze voeten zijn snel om bloed te vergieten. Vernieling en ellende is op onze wegen, en de weg van de vrede hebben wij niet gekend. De vreze Gods staat ons niet voor ogen.”

Als ik dit zo hardop voor mezelf lees, komt het hard aan. Dit is de definitie van mijn eigen, oude ik en van de mens in het algemeen door de eeuwen heen.

Jezus heeft dat allemaal altijd geweten
In het Evangelie naar Johannes wordt de Heere Jezus beschreven in ‘Zijn gelijk aan God zijn’. In Johannes 10:30 zegt Hij: “Ik en de Vader zijn één”. Hier lezen we over Zijn eigenschappen waardoor we er achter komen dat Hij alleen uiterlijk iets van een mens had, maar innerlijk niet.
Romeinen 8:3 spreekt over Zijn gedaante: “Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees.” Dit wordt bevestigd door de woorden die we lezen in Filippenzen 2, vers 8: “En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd…“

Hij had dus alleen de uiterlijke gedaante van een mens, maar innerlijk niet. Hij wist ook wat in ieder mens is, volgens Johannes 2:24 en 25: “Maar Jezus Zelf vertrouwde Zichzelf aan hen niet toe, omdat Hij hen allen kende, en omdat Hij niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist Zelf wat in de mens was.” Dat woordje ‘vertrouwde’ is in de grondtekst hetzelfde woord als ‘geloofden’ uit vers 23.
Glasheldere taal met een dramatische gevolg. Hij heeft altijd geweten wat in ieder mens was en wat hun gedachten en overwegingen waren.

  • Johannes 6:64 “Maar er zijn sommigen onder u die niet geloven. Want Jezus wist vanaf het begin af wie het waren die niet geloofden, en wie het was wie Hem zou verraden.”
  • Johannes 13:11 “Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: U bent niet allen rein.”
  • Johannes 16:4 “Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de tijd komt, u zich herinnert dat Ik ze u gezegd heb; maar deze dingen heb Ik van het begin af niet gezegd, omdat Ik bij u was.”
  • Johannes 18:4 “Jezus dan, Die wist wat er over Hem komen zou, trad naar voren, en zei tegen hen: wie zoekt u?”

Het woordje ‘begin’ (Gr. arche) in Johannes 6:64 wordt ook gebruikt wordt in Johannes 1, vers 1: “In het begin was het Woord en Woord was bij God en het Woord was God.”

Hij heeft al die dingen dus vanaf het begin niet gezegd, maar wel degelijk geweten. Hij kende allen, volgens Johannes 2:24, en wist al die jaren wat in de mensen om Hem heen leefde. Wat moet dat een zware belasting geweest zijn, om voortdurend van al die volksgenoten om je heen te weten wat de overwegingen van hun hart waren.

Nicodemus en de wetgeleerde uit Lukas 10
Toen Nicodemus ’s nachts ongezien even bij Jezus op bezoek ging (Joh. 3) wist de Heere vanzelfsprekend precies wat er echt in de gedachten van deze man leefde. Dat verklaart ook direct de scherpe antwoorden van Jezus, zoals in Johannes 3, vers 3: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien.” 
Nicodemus begrijpt er niks van en Jezus gaat er dieper op in, zonder dat zijn begrip erop vooruit gaat, heb ik de indruk. Hij zal die nacht heel wat te overpeinzen gehad hebben, denk ik zo.
En ook die wetgeleerde, in Lukas 10:25 en verder beschreven, wordt volledig doorzien door Jezus, en hij ging dan ook af als een gieter.
Ook later bij de gezamenlijke Pascha maaltijd met alle twaalf mannen om Hem heen. Jezus zegt onomwonden precies wat de plannen van Judas zijn: “Maar zie, de hand van wie Mij verraadt, is met Mij aan de tafel” (Luk. 22:21).
In Mattheüs 26:23 zegt Hij het zo dat het voor de anderen glashelder wordt om wie het gaat: “Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden.”
Ik ben ervan overtuigd dat er toen wel even een stilte gevallen moet zijn. Ze hoefden maar even op te letten welke handen op hetzelfde moment naar en met die van Hem in de schotel gingen en ze wisten wie het was.

Jezus wist het vooraf allemaal, dat blijkt uit alles, en dat moet wel een zeer zware belasting voor Hem geweest zijn. Maar waarom vraagt Hij dan: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” (zie Matt. 16:15; Mark. 8:27 en Luk. 9:18). Hij vroeg dat niet omdat Hij dat Zelf niet wist, maar om de discipelen te overtuigen en om zich bewust te zijn van hun eigen gedachten.
Want nadat er antwoorden klonken als: “Zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen: Jeremia of één van de profeten”, zegt Jezus direct daarna: “Maar u, wie zegt u dat Ik ben?”
Simon Petrus antwoordde Hem en zei: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God.” Hier was voor Jezus Zelf geen nieuws bij, maar voor de discipelen was het leerzaam om ook de verschillen duidelijk te onderscheiden tussen hun geloof en gedachten, en die van de overige Joden.

De twaalfjarige Jezus in de tempel
Ik denk dat dit besef van Jezus ook de reden is geweest dat dat kleine Jochie van twaalf jaar in de tempel gebleven is om aan de voeten van Gamaliël vragen te stellen en te luisteren: “En het gebeurde dat zij Hem na drie dagen in de tempel vonden, terwijl Hij te midden van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden” (Luk. 2:46).
De Schriftgeleerden stonden versteld; het woord ‘extase’ staat hier in de grondtekst. Uiterlijk een kind van twaalf, maar innerlijk fundamenteel anders. Hij moet toen al, hoe jong Hij ook was, meer inzicht dan al Zijn leeftijdgenoten hebben gehad over de beweegredenen en gedachten van mensen om Hem heen. Ook de tekst van Johannes 13:11 is veelzeggend: “Hij wist wie Hem verraden zou.”
En Johannes 6:64 zegt: “Maar er zijn sommigen onder u die niet geloven. Want Jezus wist van het begin af wie het waren die niet geloofden en wie Hem zou verraden.”
Dit alles moet toch een onnoemelijk zwaar lijden in Jezus teweeg hebben gebracht gedurende Zijn aardse bestaan. Dan begrijp ik ook veel beter de woorden van Jesaja 53 over Zijn uiterlijk. Zelfs Zijn eigen broers begrepen niets van wat Hij deed en zei, volgens Johannes 7: “Want niemand doet iets in het verborgen en streeft er tegelijk naar dat men openlijk over hem spreekt. Als U deze dingen doet, maak Uzelf dan openbaar aan de wereld” (vs. 4). Alom onbegrip om Hem heen, Zijn hele leven.

Welke opdracht kreeg Hij mee?
Hierover wordt in Johannes 10:17 en 18 geschreven: “Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het opnieuw te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.”
Deze opdracht kreeg Hij dus van Zijn Vader mee. Dit moet Hij altijd geweten hebben en ook dat lijkt me een zware klus om te dragen. Hij wist dus: ‘Ik moet het Zelf doen’, d.w.z. ‘Ik moet Zelf Mijn levensgeest teruggeven zodat Ik sterf en naar het dodenrijk ga’. Hij moest daarbij geloven dat Hij ook de macht had om het ‘opnieuw’ terug te nemen. Dat was een kwestie van geloof en vertrouwen, want voor Hem ook de eerste keer.
In Hebreeën 5:7 lezen we ook over deze zaken: “In de dagen dat Hij op aarde was, heeft Hij met luid geroep en onder tranen gebeden en smeekbeden geofferd aan Hem die Hem uit de doden kon verlossen. En Hij is uit Zijn angst verhoord. Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden.”
Christus Jezus heeft dus op aarde gehoorzaamheid moeten leren, moeten ervaren in geloof, Hij heeft dat moeten leren uit hetgeen Hij heeft geleden. Hij liet dat weten door luid geroep en tranen. Hij liet dat merken door gebeden en smeekbeden aan Zijn hemelse Vader en het heeft gewerkt. Want na driemaal gebeden te hebben vond Hij rust, “Slaap nu maar verder en rust… “ (Matth. 26:45).
Zijn gebed werd verhoord, want de opdracht van de Vader werd volledig uitgevoerd. Hij stierf niet door bloedverlies of andere menselijke oorzaken. Niemand ontnam Hem het leven, maar Hij gaf het Zelf. Hij gaf bewust de levensgeest terug aan de Heere God zodat Zijn aardse lichaam stierf en Hij in het dodenrijk terecht kwam. Maar Hij geloofde en vertrouwde op Zijn Vader, en bleek de macht te hebben om het leven te hernemen en de dood te overwinnen. De wetenschap dat dit eens in Zijn leven zou moeten gaan gebeuren, heeft Hij altijd bij Zich gedragen en ook dat was lijden.

‘Hij heeft onze ziekten op zich genomen’ 
Dit is een citaat van Jesaja 53:4 waar verder nog staat: ‘en onze smarten gedragen’. Als een mens ziek of behoeftig is, dan is het prachtig als hij genezen wordt. Je gunt iedereen een gezonde geest in een gezond lichaam. Maar als je dan leest dat Jezus Christus diezelfde ziekte van de mens die Hij geneest ‘op zich genomen heeft’ dan gebeurt daar dus veel meer dan ‘alleen maar’ het (lichamelijk) genezen van die zieke. Er gebeurt dan dus ook wat bij de Genezer. Hij moet daar onder lijden. Jezus neemt die ziekte ‘op Zich’ en dat lijkt me geen kleinigheid. Hij draagt persoonlijk die smarten en neemt ziekten van anderen op Zich hetgeen negatieve lichamelijke gevolgen voor Hemzelf heeft.
Hierdoor begrijp ik beter waarom Hij zo beschreven wordt in Jesaja 53. Hij werd uiterlijk bevonden als een mens en Hij had ook eigenschappen als een mens, zoals emoties. Hij kende verdriet, zo lezen we als Lazarus overleden is, maar dit hoort toch allemaal bij de uiterlijke kenmerken van een mens.

God kijkt naar de binnenkant
Eerst maar een paar citaten uit het Oude Testament:

  • Jeremia 17:10 “Ik de HEERE, doorgrond het hart, beproef de nieren, en dat om ieder te geven overeenkomstig zijn wegen, overeenkomstig de vrucht van zijn daden.”
  • Jeremia 11:20 “Maar, HEERE van de legermachten, rechtvaardige Rechter, U Die de nieren en het hart beproeft, laat mij Uw wraak aan hen zien, want aan U heb ik mijn rechtszaak bekend gemaakt.”
  • Psalm 7:10 “Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen, maar doe de rechtvaardigen standhouden, o rechtvaardige God, Die harten en nieren beproeft.”
  • 1 Samuël 16:7 “Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan.”

Dit geeft wel een voldoende indruk van Gods wijze van kijken, beoordelen en doorgronden van de mens. Wij mensen beoordelen elkaar naar uiterlijkheden en de buitenkant, we kunnen niet anders. Maar God ziet het hart aan, d.w.z. de binnenkant. Uit Romeinen 3 hebben we al geleerd hoe we als mensen zijn van nature. Gelukkig is er sinds deze Oudtestamentische uitspraken het e.e.a. gebeurd en beschreven. De Joden als collectief weigerden Jezus te erkennen als de verwachte Messias en toen ging het ‘heil Gods’ naar de heidenen, volgens Handelingen 28:28. En dan wordt het grote geheim bekendgemaakt, waarover in Efeze 3 wordt geschreven.
Wij, gelovigen uit de heidenen, blijken te zijn uitverkoren van vóór de grondlegging der wereld, volgens Efeze 1:4, “… opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in liefde.”
Een niet voor te stellen hemelse positie blijkt ons deel te zijn. Volstrekt onverdiend, maar toch gekregen. En nu mogen we in die positie naar Hem toegroeien, zegt Efeze 4:11-15. We mogen de oude levenswandel afleggen, want die gaat sowieso te gronde (Efe. 4:22), omdat die alles beoordeelt op basis van zien en begeren.

Gods principes zijn totaal anders. Hij bekleedt ons met de nieuwe mens die ‘… overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid’. Dat is Gods werk in ons, door genade en daar is geen eigen prestatie bij. Ons rest dankbaarheid en offervaardigheid om ons meer en meer daarvoor beschikbaar te stellen.
En ook als dat wat minder lukt of helemaal niet is er geen man over boord, we zijn immers ook nog verzegeld met de Heilige Geest van de belofte (Efe. 1:13).
De Heere God voorzag al deze dingen vanzelfsprekend, want in Galaten 2: 20 zegt Paulus: “… niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij, en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof VAN de Zoon van God.”
En vooral die laatste toevoeging: ‘voor zover ik nu (nog) in het vlees leef’, troost me enorm. Want ik ben zo’n simpel mens met veel lek en gebrek, zo nu en dan vol goede bedoelingen die me dan ook weer bij de handen afbreken. Maar juist dan troost me de zekerheid dat mijn hemelse positie gebaseerd is op het rotsvaste geloof van Jezus Christus.
Het Oude Testament sprak nog niet over deze prachtige waarheden en ook de Evangeliën zwegen erover. Maar Paulus schreef dat de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen (Tit. 2:11). En laten wij nou net in deze genadetijd leven en daardoor in de prijzen vallen. Zeer geliefde Vader: Dank U wel!

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'