De Bijbel is het Woord van de waarheid

De Bijbel is het Woord van de waarheid

In Psalm 119:43 komt de uitdrukking "het Woord van de waarheid" voor. Deze term komt ook verschillende malen in het Nieuwe Testament voor en wel op vier plaatsen: Efeze 1:13; Kolossenzen 1:5; 2 Timotheüs 2:15 en Jakobus 1:18. Daarbij zij opgemerkt dat alleen Paulus de uitdrukking (in de oorspronkelijke taal) in haar meest uitgebreide vorm hanteert: het Woord van de waarheid.

Jakobus

In zijn brief "aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn" gebruikt Jakobus de uitdrukking ook, maar laat daarbij de lidwoorden weg, wat in onze vertaling niet naar voren komt / kan komen: "Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid, opdat wij in zeker opzicht eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn". Ook voor de twaalf stammen van Israël geldt dat Hij Zijn Woord uitzendt om Zijn wil te doen; ofwel: te doen wat Hem welbehaaglijk is. Dat Woord is te allen tijde het Woord van de waarheid!

Paulus

Zoals gezegd wordt de term 'het woord van de waarheid' alleen door Paulus in z'n meest uitgebreide vorm gebruikt en wel in de drie volgende teksten:

I. Efeze 1:13
Als Paulus in het eerste hoofdstuk van de Efezebrief geschreven heeft over al de geestelijke zegen, waaraan de gelovigen die voortkwamen uit het Joodse volk (let op de woorden "wij" en "ons") deel hadden gekregen, komt de apostel bij de niet-Joden terecht (dat zijn alle volken behalve de 'Joden', de Bijbelse benaming voor hen die behoren tot de twee stammen Juda en Benjamin). Hij schrijft: "In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam ..." (vs. 13). Om deel te hebben aan alle geestelijke zegen is het absoluut noodzakelijk dat je het Woord van de waarheid hoort en aanvaardt als het evangelie van je zaligheid / behoud. In dit vers komen die belangrijke woorden 'horen' en 'geloven' naar voren. Eerder schreef Paulus al: "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods ..." (Rom. 10:17, Statenvertaling). Het in Romeinen 10 gebruikte woord voor "woord" duidt op het gesproken Woord van God (Grieks: rhema). Je zou hierbij ook kunnen denken aan het gepredikte Woord. Dit moet echter te allen tijde gebaseerd zijn op het door God geopenbaarde Woord (Grieks: logos, dat duidt op 'het zichtbaar maken van wat onzichtbaar is'). Gods verborgen gedachten worden zichtbaar in Zijn Woord. Zo wordt ook de "onzichtbare God" (1 Tim. 1:17; vgl. 6:16) zichtbaar in hét Woord van God: Christus. Om God te leren kennen, is er slechts één mogelijkheid, één deur: Christus, het levende Woord, waar God in het geschreven Woord van getuigt.
In het algemeen geldt dat je, om deel te krijgen aan de dingen van God, moet geloven wat Hij zegt. Vergelijk Petrus in zijn eerste brief: "... u, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God" (hfdst. 1:23). Ook voor ons in deze huidige periode, die in de Bijbel omschreven wordt als de bedeling (HSV: uitdeling, Efe. 3:2) van de genade van God, geldt dat het Woord van de waarheid het evangelie van onze zaligheid wordt, mits we dat Woord horen én geloven!

II. Kolossenzen 1:5
Paulus zegt hier: "... vanwege de hoop, die voor u is weggelegd in de hemelen. Hiervan hebt u eerder gehoord door het Woord van de waarheid, namelijk van het evangelie". Het is niet moeilijk om de overeenkomst met Efeze 1:13 te zien. In beide teksten gaat het om het Woord van de waarheid én het evangelie. In het vervolg van Kolossenzen 1:6 krijgen we zelfs nog meer informatie over het evangelie dat Paulus bedoelde: "Dit is naar u toe gekomen zoals ook in de hele wereld, en het draagt vrucht zoals ook onder u, vanaf de dag dat u het gehoord hebt en de genade van God in waarheid hebt leren kennen". Het evangelie - letterlijk: de juiste boodschap - was voor de Kolossenzen de boodschap waardoor zij de genade Gods in waarheid hadden leren kennen. In die boodschap gaat het om de hoop die in de hemelen weggelegd is (voor heiligen en gelovigen in Christus, vs. 1!). Paulus zegt immers: "Hiervan hebt u eerder gehoord ...", hetgeen terugslaat op de "hoop" waar vers 5 mee begint. Later heeft Paulus het over de "hoop van het evangelie", waarvan hij, Paulus, "een dienaar geworden" is (vs. 23). Deze hoop is dus voor ons "weggelegd in de hemelen". Dit 'wegleggen' (Grieks: apokeimai) betekent ook daadwerkelijk weg-leggen, en wel op zo'n manier dat die hoop niet meer van z'n plaats kan worden weggehaald; definitief wegleggen dus. Dit is geheel in overeenstemming met de boodschap van God voor de gelovigen in de huidige tijd van genade.
Dit in tegenstelling tot wat Petrus bijvoorbeeld schrijft. Hij was een apostel van de besnedenen (Israël) en in overeenstemming daarmee schrijft hij in zijn brieven aan de vreemdelingen "in de verstrooiing" (1 Pet. 1:1; vgl. 2 Pet. 3:1). En zo schrijft hij ook over een "levende hoop", en "een onvergankelijke, onbevlekte, en onverwelkbare erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u" (1 Pet. 1:3 en 4). Het gaat hier over een erfenis die bewaard wordt in de hemelen, maar daar weggehaald wordt bij de openbaring van Christus; dan gaat dit erfdeel naar de gelovigen voor wie het bestemd is: Israël. Met betrekking tot ónze hoop gebruikt de Heilige Geest een ander woord: 'wegleggen'. Onze hoop is uiteindelijk Christus Zelf, de Hoop op de heerlijkheid (Kol. 1:27) en eenmaal zullen wij met Hem geopenbaard worden (eigenlijk: verschijnen) in heerlijkheid (Kol. 3:4).

III. 2 Timotheüs 2:15
De laatste keer dat Paulus deze uitdrukking gebruikt, is in de laatste brief die hij geschreven heeft: de tweede Timotheüsbrief.
In het tweede gedeelte van hoofdstuk 2 gaat het om de wijze waarop we met het Woord omgaan en dan vooral hoe Timotheüs' houding in deze dingen moet zijn. En daarbij is Timotheüs niet zomaar een 'doorsnee gelovige', maar iemand die in de bediening staat en Paulus moest opvolgen. Timotheüs was een "dienstknecht" en een "arbeider" (vs. 24 en 15).
Paulus waarschuwt uitdrukkelijk voor een uitleg die de waarheid van Gods Woord geweld aandoet. In vers 15 staan woorden die voor elke dienstknecht en arbeider van God belangrijk zijn: "Beijver u om uzelf welbeproefd voor God te stellen, als een arbeider die zich niet hoeft te schamen en die het Woord van de waarheid recht snijdt".

Overigens spreekt de tweede Timotheüsbrief viermaal over het Woord van God:
a. 2:9 het Woord van God is niet gebonden;
        b. 2:11 het Woord is betrouwbaar / getrouw;
        b. 2:15 het Woord van de waarheid recht snijden en
a. 4:2 predik het Woord.


Binnen deze opsomming lijken de eerste en de laatste aanhaling met elkaar in verband te staan. Juist omdat Gods Woord niet gebonden is, kan het dus gepredikt worden, onder wat voor omstandigheden dan ook. Verder corresponderen de tweede en derde aanhaling uit deze opsomming met elkaar: dat het Woord betrouwbaar is, komt omdat het het Woord van de waarheid is.

Dat Gods Woord niet altijd recht gesneden wordt door arbeiders die zich niet "welbeproefd voor God (...) stellen", komt in de volgende verzen naar voren: "Maar ontwijk onheilige, inhoudsloze praat. Want zij die dat doen, zullen steeds meer in goddeloosheid toenemen. Maar vermijd de onheilige, holle klanken; want zij zullen de goddeloosheid nog verder drijven, En hun woord zal zich uitzaaien als kanker; onder hen bevinden zich Hymeneüs en Filetus. Zij zijn van de waarheid afgeweken door te beweren dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden, en breken het geloof van sommigen af" (vs. 16-18).
Het 'recht snijden van het Woord van de waarheid' wordt hier direct in verband gebracht met het 'uit de waarheid raken'. Andersom geldt ook dat je je in de waarheid bevindt, als je het Woord van de waarheid wél recht snijdt.
Wat nu het 'recht snijden van het Woord van de waarheid' concreet inhoudt, wordt door Paulus duidelijk beschreven. Degenen over wie het hier gaat - Hymeneüs en Filetus - zijn namelijk uit de waarheid geraakt "door te beweren, dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden". Dáár lag dus het probleem. Het moge duidelijk zijn dat Paulus hier niet doelt op de opstanding van Christus Zelf. Dit was immers onderdeel van zijn boodschap (zie vs. 8 en hfdst. 1:10). Dan blijft over dat het hier om een toekomstige opstanding gaat, waarvan deze beide mannen zeiden, dat deze al had plaatsgevonden. Het Woord van de waarheid niet recht snijden en als gevolg daarvan uit het spoor van de waarheid geraken, gebeurt dus wanneer iemand (bijvoorbeeld) iets verkondigt dat wél in de Bijbel staat, maar wat Gods plan betreft nog niet aan de orde is. Zo wordt vandaag door velen het 'evangelie van het Koninkrijk' verkondigd, terwijl dat in Gods plan (nog) niet aan de orde is! Gevolg is dat, zonder dat men zich dat bewust is, het geloof van sommigen wordt afgebroken (2 Tim. 2:18). Een dergelijke verkondiging vormt dus feitelijk een bedreiging voor het geestelijk welzijn van gelovigen! Vandaar Paulus' vergelijking met het "uitzaaien als kanker" (vs. 17).

De rechte slag met de kromme stok

Als je zo over het voorgaande nadenkt, vraag je je af of het dan ooit nog wel goed zal komen met het verkondigen van Gods Woord. Welke arbeider stelt zich nu wél beproefd op?
Het hieraan verwante werkwoord vinden we bijvoorbeeld ook terug in Filippenzen 1: "... opdat u kunt onderscheiden wat wezenlijk is ..." (vs. 10). De Statenvertaling heeft hier: "Opdat gij beproeft de dingen, die verschillen ..."
In die Filippenzenbrief leren we overigens ook hoe Paulus' houding in deze dingen is. Hij had ook te maken met mannen (medebroeders!) die in de bediening stonden en het Woord verkondigden. Paulus schrijft daarover: "Sommigen prediken weliswaar Christus uit afgunst en ruzie, maar anderen ook uit welwillendheid. De eersten verkondigen Christus wel uit eigenbelang, niet zuiver, met de bedoeling aan mijn gevangenschap verdrukking toe te voegen ..." (Fil. 1:15-17).
Hij maakt dus een onderscheid: er zijn twee groepen van verkondigers. Eén groep verkondigt Christus nota bene uit "afgunst en ruzie" en "niet zuiver, met de bedoeling aan mijn gevangenschap verdrukking toe te voegen ...". Het is voor sommigen misschien haast niet te geloven, maar hier blijkt wel dat 'zelfs' werkers in het evangelie maar gewone mensen zijn. Ook hier spelen afgunst, ruzie en eigenbelang een rol.
Je zou je kunnen afvragen hoe het mogelijk was dat predikers van Christus (dus niet zomaar de 'gemiddelde' toehoorders) zich zo lieten (en laten!) gebruiken door de tegenstander. Het woord "eigenbelang" (Grieks: eritheia) draagt oorspronkelijk de volgende betekenissen in zich: dienst waar een huurloon tegenover staat; een bepaalde partij dienen; partijgeest; vijandschap; twistzieke stellingname; ongehoorzaamheid en tegendraads-zijn. Dit laat wel zien dat het dergelijke predikers er om ging dat ze zelf niet tekortkwamen door hun prediking en dat ze vooral dat predikten wat hun eigen 'club' mooi vond. Eigenlijk waren het geen predikers in dienst van Christus, maar in dienst van hun achterban, zoals we dat vandaag kunnen omschrijven.
Paulus weet als apostel dat je als prediker slechts verantwoording verschuldigd bent aan Degene in Wiens dienst je staat. Vergelijk zijn woorden in 1 Korinthe 4: "Wie mij echter beoordeelt, is de Heere" (vs. 4).
Bovendien komt de gezindheid van de apostel naar voren in zijn 'oordeel' over de predikers die hem zijn gevangenschap ook nog zwaar maakten. Hij zegt: "Maar wat dan nog? Toch wordt Christus op allerlei wijze verkondigd, of het nu als een voorwendsel is of in waarheid; en daarover verblijd ik mij, ja, zal ik mij ook verblijden" (Fil. 1:18). Zelfs met dergelijke tegenstanders (immers: met zulke 'vrienden' heb je geen vijanden nodig) wordt Paulus niet negatief, maar verblijdt hij zich in het feit dat Christus verkondigd wordt. Wel, als dat al voor dergelijke verkondigers geldt, dan mogen wij er ook wel op vertrouwen dat daar waar we mogelijk het Woord verkondigen, maar dat vanuit een gebrekkig zicht op de volle waarheid doen, God dit toch gebruiken wil. Hij kan immers met een kromme stok een rechte slag toebrengen, mits Christus maar verkondigd wordt! Tegelijk moet ons dit er niet toe brengen, dat we ons dus maar niet meer inspannen om te onderzoeken wat de Heere nu werkelijk zegt in Zijn Woord. Wat dat betreft blijft de opdracht immers staan om het Woord van de waarheid recht te snijden bij het brengen daarvan.
En dan is het goed om daarbij te beseffen dat wanneer wij allerlei waarheden door elkaar gooien en opzettelijk dingen verkondigen die in deze huidige fase van Gods heilsplan eenvoudig niet geldig zijn, we daarmee God bepaald niet dienen, maar eerder Zijn tegenstander. Eén van diens namen is immers 'duivel' (Grieks: diabolos), hetgeen betekent: de door-elkaar-werper. De vader van de leugen heeft er zijn beroep van gemaakt om met name Gods Woord door elkaar te gooien. En er zijn "onkundige en onstandvastige mensen" die bijvoorbeeld de brieven van Paulus "verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften" (2 Pet. 3:15 en 16).

Gods waarheid is echter blijvend en standvastig: "Want alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen. Maar het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is" (1 Pet. 1:24 en 25).

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'