Wat is de Verborgenheid?

Wat is de Verborgenheid?

Paulus vraagt in Efeze 6:18-20 voorbede om “…vrijmoedig het geheimenis van het Evangelie bekend te maken.” De Statenvertaling gebruikt het woord ‘verborgenheid’. Het gaat hier dus niet om de prediking van het Evangelie in het algemeen, maar in het bijzonder om de verborgenheid van het Evangelie. Paulus voegt er aan toe: “… waarvoor ik een gezant ben in ketenen.” Waar Paulus eerst als een vrij man her en der het Evangelie verkondigde, daar is hij aan het einde van zijn leven in gevangenschap terechtgekomen. God had daarmee een bijzonder doel: de bekendmaking van het geheimenis (NBG), oftwel: de verborgenheid (SV). Wat is die verborgenheid nu eigenlijk?

Buiten al het vroeger geopenbaarde en beloofde om heeft God een heilssfeer geopend, waarin Hij zegent ‘in Christus’. En dat niet alleen, maar Hij vormt in deze bedeling, geopend door een bijzondere openbaring aan Paulus en door hem nader bekendgemaakt, een groep die genoemd wordt: de gemeente die Zijn - Christus' - Lichaam is. Van dit lichaam is Christus het Hoofd en zijn zij die ertoe behoren de leden. Zij hebben een andere hoop of verwachting dan Israël en de degenen die tezamen met Abraham gezegend worden. Paulus kan bijna geen woorden genoeg vinden om de rijkdom en heerlijkheid daarvan uit te drukken. Die gemeente is de vervulling van een verborgenheid of geheimenis dat tot op Paulus in God verborgen is geweest (Efe. 3:9). Daarover volgen nu enige notities.

1. De verhoging van Christus

Over de verhoging van Christus wordt in het Nieuwe Testament gesproken als van het zitten aan Gods Rechterhand. Feitelijk zijn er in het Grieks twee uitdrukkingen:

  1. zitten uit/aan Gods Rechterhand - Mat. 22:44; 26:64; Mark. 12:36; 16:19; Luk. 20:42; 22:69; Hand. 2:34; Heb. 1:13;
  2. zitten in Gods Rechterhand - Rom. 8:34; Efe. 1:20; Kol. 3:1; Heb. 1:3; 8:1; 10:12; 12:2; 1 Pet. 3:22.

Op het verschil tussen beide zullen we hier niet ingaan. Het ‘in’ Gods Rechterhand wijst de sfeer aan van volkomen rust. Efeze voegt aan de term ‘in Gods Rechterhand’ nog iets toe: "…boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw (Gr. aioon). En Hij heeft alles onder Zijn voeten gesteld..." (Efe. 1:21 en 22)
Efe. 1:20 "... en Hem te zetten aan (lett.: in) Zijn Rechterhand in de hemelse gewesten."
Fil. 2:9 "...en heeft Hem de naam boven alle naam gegeven..."
Kol. 2:4 "In Wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn."
Kol. 2:9 "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk."

Deze teksten wijzen op de verhoging van Christus en openbaren Zijn verheven en Goddelijke volheid. Ook wordt niet alleen gesproken van een zetten in Gods Rechterhand maar volgens de grondtekst van Efe. 1:20 wordt nog de sfeer aangegeven: ‘in de overhemelse’, waarbij men kan aanvullen: gewesten. Christus is alle hemelen doorgegaan (Heb. 4:14) en zetelt boven de hemelen. Dit noemt de Schrift de overhemelse (gewesten of sferen). Het is hier waar de plaats van Gods Rechterhand is, waar 's Vaders troon is (Openb. 3:21).

2. De zegeningen in Christus

Zegt Galaten 3, vers 9: "Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham", Efeze 1:3 zegt: "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons gezegend heeft met allerlei (beter: alle) geestelijke zegen in de hemelse gewesten (in de overhemelse) in Christus."
Dit is niet hetzelfde. Abrahams zegeningen betreffen het land en de wereld, waarvan hij erfgenaam is (Rom. 4:13). Ze zijn voor Israël en de volken (Rom. 15:9-12). Ze betreffen ook wel de hemelen (Joh. 14:1-3; 2 Kor. 5:1) maar niet de sfeer die Efe. 1:3 noemt. Verder staat er: "met alle geestelijke zegen." Dit gaat boven de stoffelijke en nationale uit. Voorts: "met alle geestelijke zegen."
Hier is geen enkele van uitgesloten. Wat deze alle omvatten, is niet zo gemakkelijk te zeggen, aangezien we hier opgeheven worden tot een sfeer waarvan ons alleen de Heilige Geest iets in het hart kan openbaren, waarom Paulus dan ook in Efeze 3 bidt: "…opdat Hij u geve naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens”… “om samen met alle heiligen te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods." (vs. 16-19)
Het “alle geestelijke zegen” betekent in wezen: "vervuld worden tot alle volheid Gods." In Christus woont al de volheid Gods lichamelijk (Kol. 2:9). Tot de rijke zegeningen in Hem behoort het vervuld worden tot alle volheid Gods. Dit is een geestelijke zaak, die dus alleen inwendig kan beleefd worden. Maar waar het iets geestelijks is, valt ook al het nationale en wereldlijke weg en blijft alleen over het bovennationale en het bovenwereldlijke.
Er is heerlijkheid en zegen verbonden met de schepping, én heerlijkheid en zegen, die boven de schepping uitgaat en verbonden is met alle volheid Gods.

3. De relatie tot Christus

Christus is de Koning van Israël. Dit is Zijn relatie met het volk. Hij is de Herder van Zijn schapen; dit is een groep uit het volk. Hij is de Bruidegom van de bruid. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders. Wat leert Efeze nu? Hier vinden we een nieuwe verhouding: die van Hoofd en lichaam
. Efeze 1, vers 22: "...en heeft Hem als Hoofd boven al wat is (in deze positie dus) gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is, vervuld met Hem, Die alles in allen volmaakt."
Deze relatie was niet eerder geopenbaard en laat de unieke plaats en positie van de gemeente, het lichaam van Christus, zien.

We geven eerst nog enkele teksten.
Efe. 4:15 en 16 "... maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus."
Efe. 5:23 "...evenals Christus het Hoofd is Zijner gemeente; Hij is het, die Zijn lichaam in stand houdt."
Kol. 1:18 "…en Hij is het Hoofd van het lichaam, de gemeente."
Kol. 1:24 "...Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente."
Kol. 2:19 "…terwijl hij zich niet houdt aan het Hoofd, waaruit het gehele lichaam… zijn goddelijke wasdom ontvangt.”
De leden van een lichaam zijn deel van het hoofd. Dit is als het ware het lichaam in geheel bijzondere vorm en het lichaam is de uitgroei van het hoofd. Zo is het lichaam van Christus Zijn aanvulling. Het lichaam, dat uit het Hoofd opwast, vormt daarmee een onafscheidbaar geheel, een geheel natuurlijke levenseenheid, onlosmakelijk aan het Hoofd verbonden en daardoor onderhouden, verzorgd en geleid. De leden worden in de stilte gevormd en groeien op volgens de structuur in het Hoofd vervat.

4. De hoop met Christus

Wat was de hoop, de verwachting, van Israëls gelovigen? Opgewekt te worden ten laatste dage en in te gaan in het koninkrijk dat de Here zou oprichten. Het koninkrijk, dat niet opkwam uit de aarde, zoals andere koninkrijken, maar vanuit de hemel gevestigd zou worden. Wat was de hoop van een deel der gelovigen, namelijk zij die mèt Abraham gezegend zouden worden? Het is de wegvoering de Here tegemoet in de lucht om met Hem op aarde te komen in Zijn toekomst (Joh. 14:1-3; Tess. 4:13-18). Wat is de hoop van het lichaam van Christus? Geen van beide. Ze is een andere. Zij richt zich op de verschijning der heerlijkheid van Christus en het deelhebben daarin.
Onze hoop is, in navolging van Paulus, gericht op wat hij in Filippenzen 3:11 (letterlijk) noemt: de uit-opstanding van-tussen-de-doden-uit.”1
Fil. 3:20 “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit2 wij ook de Here Jezus als Verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam vernaderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt…”
Kol. 3:4 "Wanneer Christus verschijnt, Die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid."

De ‘bedeling der genade Gods’ c.q. ‘bedeling van de verborgenheid’

Tot vorming van het lichaam heeft God een nieuwe bedeling geopend, die der genade Gods c.q. van de verborgenheid.

Efe. 3:2 "…gij hebt immers gehoord van de bediening (beter: bedeling3 – zie SV) der genade Gods, die mij met het oog op u (= heidenen) gegeven is…"
Efe. 3:9 "…en in het licht te stellen (wat) de bediening (beter: bedeling3 – zie SV) van het geheimenis (SV: verborgenheid) inhoudt…”

Dit is een bijzondere tijd. God had reeds Zijn genade geopenbaard. "De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen", zegt Johannes 1:17. Christus' optreden was reeds genade. Maar daarbij bleef het niet. Paulus heeft het in Romeinen 5:17 over een overvloed van genade en spreekt telkens weer in zijn oudste brieven van de genade. Er was dus reeds veel genade. Maar in Efeze 3:2 spreekt hij van "de bedeling der genade Gods". Dit moet dan wel iets zeer bijzonders zijn. En dat is het ook, want deze bedeling is er één van zuivere genade. In de Handelingentijd, d.i. onder de werking van het Nieuwe Verbond, is er genade en oordeel. Men denke aan Anania's en Saffira's dood, aan de verblinding van Elymas, de tovenaar, door Paulus, aan het overgeven aan satan van de hoereerder in Korinte. In de bedeling der genade Gods zijn deze dingen er niet. Thans vergeeft God alle zonde en misdaden zonder enige restrictie.

Deze bedeling heet ook “de bedeling van het geheimenis”, omdat God hierin een zaak uitwerkt, die nimmer tevoren ook maar in enig opzicht bekengemaakt is, noch openlijk, noch in schaduwbeelden. De Efezebrief leert, dat er een groep van gelovigen gevormd wordt om mede in Gods Rechterhand te zitten. Dat is nimmer van te voren geopenbaard. Dit was een geheimenis "…van alle eeuwen verborgen in God." (Efe. 3:9)
Dat is de grote verborgenheid. Deze bedeling is uitsluitend aan Paulus geopenbaard:

Efe. 3:2 "...de bedeling der genade Gods, die mij met het oog op u gegeven is."
Efe. 3:3 "dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is."
Efe. 3:7 "...waarvan ik een dienaar geworden ben, naar de genadegave Gods, die mij geschonken is."
Efe. 3:8 "Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven".
(zie ook nog Kol. 1:24 en 25)

Samenvattend

De bedeling der genade Gods is geen voortzetting van de Pinksterbedeling in de Handelingen-periode, die door Petrus geopend is.
Paulus behoort niet tot de Twaalven. Hij is de apostel der heidenen. En niet alleen is zijn bediening een andere dan van deze uitverkoren groep, maar ook in zijn latere brieven is de inhoud der door hem ontvangen openbaring iets geheel anders, iets ongekend nieuws, iets waarvan nog nimmer gehoord was, een groot geheimenis, dat wel doorzien kan worden na openbaring, maar van te voren onbekend was.
De bedeling der verborgenheid, waarin het lichaam van Christus gevormd wordt, is in God verborgen geweest, d.w.z. nergens in vroegere Bijbelboeken op enige wijze geopenbaard, noch in duidelijk Schriftwoord, noch in type.
Dat de heidenen zouden delen in de zegeningen van Abraham was nimmer een verborgenheid (vgl. Gal. 3:8). De grote verborgenheid was dus iets anders.
De bedeling der verborgenheid met zijn geheel nieuwe inhoud is aan Paulus door een bijzondere openbaring bekendgemaakt en wel eerst in zijn eerste gevangenschap. "Daarom is het, dat ik ter wille van u, heidenen, in gevangenschap ben…" (Efe. 3:1) Dus niet eerder.
De inhoud der verborgenheid is, dat God een lichaam vormt, waarvan Christus het Hoofd is en waarvan de leden mede gezet zijn in de (over)hemelse gewesten aan Gods Rechterhand.
Dit lichaam wordt gevormd in stilte, onder een zwijgende hemel, zonder zichtbare of hoorbare openbaring van Gods macht. Alle tekenen uit de Handelingentijd ontbreken thans.
De bedeling der verborgenheid heeft het Woord Gods tot volheid gebracht. "Haar (d.i. van de gemeente) dienaar ben ik geworden, krachtens de bediening (beter: bedeling3 - zie SV), die mij door God is toevertrouwd om het woord van God tot zijn volle recht te doen komen (d.i. tot volheid of volledigheid te brengen)." (Kol. 1:25)
God heeft in deze openbaring Zijn laatste woord gegeven. Hij heeft het hoogste en uitnemendste voor 's mensenkind gedaan. Hoger kan het niet gaan: in een lichaam met Christus als Hoofd in de (over)hemelse gewesten geplaatst te worden in Gods Rechterhand. God kan nu niet anders doen dan zwijgen, totdat de bedeling haar loop heeft vervuld en ophoudt. Dan wordt de draad met Israëls geschiedenis weer opgenomen.

Deze bedeling is bijzonder voor de heidenen, d.i. de volkeren (Efe. 1:13; 3:1 en 8). Voor hen die eens zonder Christus waren, vervreemd van het burgerschap Israëls, vreemdelingen van de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Deze worden van vreemdelingen en bijwoners niet ‘slechts’ mede-burgers der heiligen, maar zelfs: huisgenoten Gods, mede-erfgenamen met en mede-leden (lett. samenlichaam), en mede(deel)genoten van de belofte in Christus Jezus…(Efe. 3:6). Dit wil niet zeggen, dat de Joden daarvan uitgesloten zijn, want Paulus was het eerste lid en een Jood. Maar het betekent dat in deze bedeling alle volken voor God gelijk staan; de Jood heeft geen voorrang meer, Israël is Lo-Ammi, niet-Mijn-volk geworden, en kan nergens aanspraak op maken.
De bedeling der verborgenheid openbaart de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. Efeze 3:8 "Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen…" Dat Christus profeet zou zijn, heeft Mozes reeds voorzegd (Deut. 18). Dat Hij priester zou zijn, zei David reeds (Ps. 110). Dat Hij koning zou zijn, schreef o.a. Zacharia (hs. 5:13). Maar dat Hij Hoofd zou zijn van een groep mensen uit alle volken, verbonden met Hem in één lichaam, is in geen enkel vroeger Oud- of Nieuwtestamentisch boek vóór Paulus' Efezebrief te lezen en is daarom onnaspeurlijk (d.i. niet na te speuren). Het was verborgen in God.
Christus is Abrahams Zaad (Gal. 3). Hij is Abrahams Zoon, zowel naar de natuurlijke als naar de geestelijke lijn. Maar indien Hij t.o.v. deze laatste niet groter en meerder ware, dan stond Hij met Abraham op één lijn, dan was Zijn geloof in wezen niet omvangrijker. Maar zo is het niet. Christus overtreft hier de vader der gelovigen. Zijn geloof reikt veel verder; het reikt tot in het zitten aan Gods Rechterhand. En nu heeft God wat gedaan. Tot bijzondere verheerlijking van de Zoon Zijner liefde voegt Hij Hem een groep toe die met Hem die heerlijkheidsplaats deelt. Dit was een verborgenheid in Hem onnaspeurlijk de eeuwen door, maar voorgenomen ter verheerlijking van Christus. Wij kunnen daarin slechts roemen in grote verwondering en God daarvoor overvloedig dank brengen in onze harten!

Voetnoten

  1. Grieks: ‘ek anastasin ten ek nekroon’ = uit-opstanding van tussen de doden uit.
  2. ‘Waaruit’ slaat volgens het Grieks terug op het burgerschap en niet op hemelen.
  3. Hier staat in de grondtekst het woord ‘oikonomia’ = huishouding, rentmeesterschap, bedeling.

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'