De komst van de Heere in de Thessalonicenzen-brieven (2-slot)

De komst van de Heere in de Thessalonicenzen-brieven (2-slot)

De boodschap van Paulus in deze ´vroege´ brieven sluit aan op dat wat Petrus als voorman van de Twaalven eerder al had gezegd. Jezus Christus was ten hemel gevaren, de Geest was uitgestort, en nu was het wachten op het bazuingeschal als aankondiging van Zijn (weder)komst!

Nabij

Waarschijnlijk werd deze brief binnen een jaar na de eerste geschreven, (ook) vanuit Korinte en circa twintig jaar na de hemelvaart van de Heere. De veertig jaren proeftijd voor Israël waren voor de helft voorbij. Toch zou er nog voldoende tijd zijn om alles wat door de profeten voorzegd was, in vervulling te laten gaan, zoals de wederoprichting aller dingen, het opkomen van de antichrist, de wonderen in de hemel en op de aarde, zoals voorzegd door Joël (hs. 2:28-32) en onze Heere (Matt. 24:4-35) en door Johannes in het boek Openbaring.
Al deze dingen waren "nabij" voor die generatie; ze zouden spoedig gebeuren (Openb. 1:1). De Rechter stond nog steeds; Hij was nog niet gaan zitten op Zijn troon; Hij stond voor de deur (Jak. 5:9) en klopte daarop (Openb. 3:20). De Dag des HEEREN (d.i. de - Oudtestamentische Dag van Jahweh) was nog niet begonnen, maar het scheelde niet veel meer (Matt. 24:33).

Valse berichten deden de ronde

De verdrukking was nog niet begonnen, maar verdrukkingen namen toe voor hen die het woord aanvaard hadden (Hand. 2:41 en 1 Tess. 2:13). Het begin der weeën werd gevoeld, zoals de Heere voorzegd had (Matt. 24:8). "Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam. En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden. En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen. Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden” (Matt. 24:9-13). De Thessalonicenzen begonnen langzamerhand deze woorden aan den lijve te ondervinden. Zo zeer zelfs dat men zei dat Paulus gezegd of geschreven zou hebben dat "de Dag des HEEREN (reeds) aanbrak" (2 Tess. 2:2; NBG-vertaling). En dit was dan ook de directe reden dat Paulus deze tweede brief aan hen schreef.
In zijn eerste brief kon hij God loven voor het werk van hun geloof, de inspanning van de liefde en de volharding van de hoop (1 Tess. 1:3). In deze tweede brief zegt hij niets over die hoop. Wel dankt hij God voor hun geloof dat enorm gegroeid was en voor hun liefde die overvloedig was (2 Tess. 1:3). Hun hoop noemt hij echter niet, omdat die valse berichten deze hoop hadden vertroebeld en bijna weggenomen.
In 1 Thessalonicenzen had hij hen verzekerd dat de Dag des HEEREN zou komen als een dief in de nacht, en dat de ongelovigen "een onverwacht verderf" zou overkomen, maar dat die dag de gelovige Thessalonicenzen niet overvallen zou. Ze moesten de hoop als het ware opdoen zoals je een helm opdoet (1 Tess. 5:8); deze helm der zaligheid was hun verlossing van de komende toorn (1 Tess. 1:10).
Geen wonder dat hun hoop in duigen viel, toen ze die misleidende berichten kregen, als zou dezelfde apostel gezegd hebben dat de Dag des HEEREN reeds aangebroken was en dat zij dus niet verlost waren. Dat zou betekenen dat deze dag hen wél als een dief had overvallen.

Wat vóór de komst van de Heere gebeuren moet

Daarom ligt het zo voor de hand dat Paulus hen aanspoort zich door niets of niemand te laten misleiden. Hij geeft hen een duidelijk teken, waarop ze moeten letten: Die komt niet "... tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is…” (2:3). Daarna beschrijft hij de openbaring van deze persoon en de manier waarop hij zich manifesteert, zodat alle twijfel zou worden weggenomen. Zolang deze afval er niet was, konden ze er zeker van zijn, dat de Dag des HEEREN nog niet was begonnen.
De Thessalonicenzen hadden het Woord aanvaard onder veel tegenstand (Hand. 17:5). Die tegenstand was bepaald niet minder geworden, zoals we vernemen uit 2 Thessalonicenzen 2:14-16. En waarschijnlijk ligt in die tegenstand de oorzaak die uiteindelijk leidde tot de verwarring onder deze gelovigen, waardoor Paulus zich genoodzaakt zag hen opnieuw te schrijven. Paulus had hen - met een Woord van de Heere - rust en verkwikking beloofd, vóór die dag zou komen. Ze zouden worden opgenomen en bevrijd van de toorn van die dag. En nu schrijft hij in verband met deze hoop en hun toevergadering tot Hem (2 Tess. 2:1) deze tweede brief.

Zowel voor Paulus als voor de Thessalonicenzen was dit alles zeer nabij. Gezamenlijk zouden zij verkwikking ontvangen "…bij de openbaring van de Heere Jezus vanuit de hemel met de engelen van Zijn kracht, wanneer Hij met vlammend vuur wraak oefent over hen die God niet kennen, en over hen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. Zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht, wanneer Hij zal gekomen zijn om op die dag verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die geloven (want bij u vond ons getuigenis geloof)" (2 Tess. 1:7-10; vgl. Hand. 17:1-3).
De woorden "wanneer Hij zal gekomen zijn" zeggen ons dat vóór de Dag des HEEREN met z'n openbaring van toorn, etc., de Heere al gekomen zou zijn om zowel de schrijver als de lezers van deze brief op te nemen in Zijn rust en verkwikking. Die dag behoort tot de "alle dingen", waarvan gesproken was door Zijn profeten, en die, zoals Petrus verklaart in Handelingen 3:19-26, vervuld zouden worden in de zending van Jezus Christus. Alleen was de vervulling hiervan afhankelijk van de bekering van het volk.
We weten nu dat deze voorwaarde niet vervuld is. Al vanaf het begin was de nationale bekering de voorwaarde voor nationale zegen, zoals we zien in Leviticus 26:40-42 en Hosea 5:15, etc. Die bekering ligt nog in de toekomst, maar zal zeker gebeuren (zie bijv. Zach. 12:10-14, Matt. 24:30 en de bevestiging in Openb. 1:7).
Dit alles toont aan dat de rust waar de apostel van sprak, gezien werd als een realiteit die op het punt stond werkelijkheid te worden. Zij werd verkondigd als een collectieve hoop, "samen met hen", zoals het ook in 1 Thessalonicenzen 4:17 was verwoord. Alles hing dus af van het zenden van Jezus Christus vlak vóór Zijn openbaring, zoals beschreven in 2 Thessalonicenzen 1:7-9. Die grote ontsluiering zal niet plaatsvinden vóór Hij eerst gekomen zal zijn om te zijn verheerlijkt in Zijn heiligen (vs. 10).
Aangezien het volk niet tot berouw kwam, was de voorwaarde niet aanwezig; en de hoop van dat moment werd uitgesteld. Zij die uitzagen en verlangden naar die rust, ontsliepen en zijn nu "de doden in Christus"; maar zij zullen het meemaken en zich erin verheugen samen met hen die levend achterblijven op het moment van de zending van Jezus Christus.
We kunnen goed begrijpen hoe die beloofde rust en verkwikking voor hen destijds zo nabij was, als we deze brieven lezen in de chronologische volgorde van schrijven gedurende de Handelingentijd. We zullen het echter niet begrijpen als we deze dingen lezen in de huidige bedeling van de verborgenheid (SV). Daarom handelen zovele gelovigen inconsequent door 1 Thessalonicenzen 4 als het ware te omarmen, maar 2 Thessalonicenzen 1 terzijde te leggen.

Wat is ónze hoop?

Op zich hebben we alle begrip voor hen die 1 Thessalonicenzen 4 zien als onze persoonlijke hoop en die der Gemeente van nu, zoals we vroeger daarover ook schreven. Maar we hebben een andere hoop ontdekt voor de leden van het Lichaam van Christus. Een hoop waarin we ons kunnen verheugen! We vinden die hoop beschreven in de late brieven van Paulus, zoals in Filippenzen 3:11 en 14. Daar lezen we over onze uit-opstanding (Grieks: exanastasis) uit de doden en de roeping die van boven is. Wij verliezen dus niets als het gaat om onze hoop. Integendeel, we mogen ons zeer verblijden in wat ons werkelijk toebehoort. Iets dat ons gegeven is als een bijzondere gave van onze Heiland, naar Wie we uitzien.
We mogen ons verheugen in alles wat God beloofd heeft - ja, Hij heeft ons zelfs nu al in Christus geplaatst - en uitzien naar de Verlosser (Filipp. 3:20 en 21), onze roeping van boven afwachtend (vs. 14). Wanneer we ontslapen, laten we dan zeker zijn van die zalige hoop dat we deel zullen hebben aan de uit-opstanding van tussen de doden uit. Wij mogen vergeten de dingen die achter ons liggen en ons uitstrekken naar de dingen vóór ons en jagen "…naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus" (Filipp. 3:14). En op de bestemde tijd zullen wij met Christus verschijnen in Zijn heerlijkheid, zoals de apostel belooft in Kolossenzen 3:4.
Dit is de hoop en de verwachting die behoort bij de boodschap van Paulus in zijn late brieven waarin het gaat om de bekendmaking van het geheimenis van de Gemeente. Zover was het bij het schrijven van de Thessalonicenzen-brieven nog niet. Die hoop heeft betrekking op de verwachting van gelovigen in de (eind)tijd, waarin Christus terugkomt op de aarde voor de gelovigen uit Israël en degenen die met hen verbonden zijn.

2 Thessalonicenzen 2

Dit tweede hoofdstuk leert ons meer over "alle dingen" waar de profeten van gesproken hebben in verband met de (weder)komst van de Heere. Paulus geloofde wat de Heere en degenen die Hem hoorden, gezegd hadden, namelijk dat Zijn komst zeer nabij was. Maar dat hij geloofde wat de Heere gezegd had, is natuurlijk iets heel anders dan de misleidende berichten als zou de apostel gezegd hebben dat de Dag des HEEREN al was aangebroken. Terwijl dus de wederkomst van de Heere nabij was, was de Dag des HEEREN nog niet aangebroken. Zelfs op het moment dat Paulus deze tweede Thessalonicenzenbrief schreef, waren er twee belangrijke gebeurtenissen die nog moesten plaatsvinden: de afval en de openbaring van de wetteloze.
We kunnen goed begrijpen dat díe Thessalonicenzen, die het Woord hadden ontvangen en dat geloofden, door dit soort valse berichten, zeer verontrust waren en hun bezinning verloren, ofwel: zeer bewogen en geschokt waren.
Ze móesten wel hevig verontrust zijn, als de Dag des HEEREN inderdaad al zou zijn begonnen. De apostel had hen immers beloofd dat die dag hen níet zou overvallen als een dief (1 Tess. 5:4), maar dat zij die ontslapen waren, zouden opstaan en samen met hen die achterbleven, weggevoerd zouden worden in de lucht om zo met de Heere te zijn (1 Tess. 4:16 en 17). Dit was immers de troost waarmee ze elkaar mochten vertroosten (1 Tess. 4:18 en 5:11).
Maar als de Dag des HEEREN al begonnen was, dan was alle troost weg. De aansporing elkander te vertroosten zou zinloos geweest zijn. De Thessalonicenzen zouden zijn misleid; apostelen hadden hen doen dwalen en hun hoop was vervlogen.
Geen wonder dat de apostel het woord 'hoop' niet meer kon noemen in 2 Thessalonicenzen 1:3, zoals hij dat wel deed in 1 Thessalonicenzen 1:3. Geen wonder dat hij hen dringend verzocht niet hun bezinning te verliezen, in het belang van die kostbare waarheid aangaande de parousia, de (spoedige) komst van de Heere en hun toevergadering tot Hem in de lucht. De reden waarom ze niet in onrust moesten verkeren en zich niet moesten laten misleiden, ligt in het belangrijke feit dat de Dag des HEEREN niet kan beginnen, voordat de twee tekenen, die we hiervoor al noemden, hadden plaatsgevonden.

De tekenen voorafgaand aan de komst van de Dag des HEEREN

De vraag is nu: zijn die tekenen gebeurd tijdens het leven van degenen tot wie Paulus hier schreef? Of zijn ze daarna gebeurd? Of moeten ze nog plaatsvinden?
Paulus moest uitweiden over de wetteloze om zo aan te tonen dat deze zich nog niet had geopenbaard. De verwezenlijking van de hoop in 1 Thessalonicenzen was mede afhankelijk van Israëls bekering.
We hebben nu bij alles wat er in de eerste twee gemeentelijke brieven, die geschreven zijn ná de hemelvaart van de Heere, gezegd wordt over de komst van de Heere, stilgestaan. We kunnen dit alles nu goed verstaan; en dat vooral als we ze lezen in de chronologische volgorde en in het licht van Handelingen 3:19-26 en 17:1-9.
Alleen zó kunnen we de betekenis van Paulus' woorden van waarschuwing, onderricht en hoop begrijpen. Hij had met alles wat hij zei een bedoeling; en we kunnen zijn woorden slechts verklaren als we ze tegen de juiste achtergrond zien door het Woord der waarheid recht te snijden.

Lees ook uitvoerig over dit thema het boekje Christus´ wederkomst in de Thessalonicenzenbrieven. Over de hoop van de Gemeente en de uit-opstanding zijn aan te bevelen: Het Geheimenis bekendgemaakt en De Fundamentele betekenis van de opstanding.
Alles te bestellen bij Everread Uitgevers – www.everread.nl

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

De sabbat

Onder christenen leven soms de volgende vragen: Is de zondag de sabbat van nu? Is het de bedoeling dat christenen de sabbat - van vrijdagavond tot zaterdagavond - vieren?

De Bijbel geeft de nodige informatie over de sabbat, die zich als zevende dag onderscheidt van de voorgaande zes door rust. Het is een dag aan de Heere toegewijd. Paulus schrijft dat deze dag voor het lichaam van Christus geen aanleiding mag zijn om elkaar te veroordelen "inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten" (Kol. 2:16).

De sabbat verwijst ook naar de grote toekomstige sabbat in Gods plan; geen periode van vierentwintig uur, maar één van duizend jaar. Israël en de volkeren mogen dan leven in vrede en rust.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'De sabbat'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'