Vergeving der zonden

Vergeving der zonden

Het Christendom van alle eeuwen belijdt, dat God zonden vergeeft.'Ik geloof de vergeving der zonden', heet het in de zgn. Apostolische Geloofsbelijdenis. Door deze belijdenis onderscheidt het Christendom zich van en is hoog verheven boven alles wat zich in de wereld als 'godsdienst' aandient. Door deze leer wordt de Bijbel het wonderbare troostboek voor arme, zondige mensenkinderen.

Liefde en oordeel

Het Boeddhisme, bijvoorbeeld, kent geen schuldvergeving. Het leert alleen maar vergelding; de onverbreekbare wet van oorzaak en gevolg. Zoals in de natuur overal de wet der zwaartekracht heerst, en alles daaraan onderworpen is, zo zou in de zedelijke wereld de ijzeren wet van het 'karma' heersen. De gevolgen van het goede of het kwade, door ons begaan, zouden door niets of niemand zijn af te wenden. Wat een troosteloze leer.
Terecht zegt de Schrift: Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft?
Zo een God kent alleen de Bijbel!

Die vergeving is echter uitsluitend gegrond op het gezegend verlossingswerk van onze Heer Jezus Christus. Zonder dat werk zou een heilig en rechtvaardig God, ja een God der waarheid, de mens moeten houden voor wat hij werkelijk is: een schuldig zondaar, die geoordeeld moet worden naar zijn werken. En wij weten bij voorbaat uit Gods Woord, dat er niemand rechtvaardig is, ook niet één (Rom. 3).
De liefde Gods, zo groot als zij is - en zij is zó groot, dat God zelfs Zijn eigen Zoon niet spaarde voor ons - kán niet verklaren, dat zonde geen zonde is. Ook niet, dat goed en kwaad Hem onverschillig zijn, want Hij is er niet onverschillig voor, en Hij kan er in Zijn eigen natuur niet onverschillig voor zijn. En als Hij gaat oordelen, en derhalve de mens verantwoordelijk stelt voor zijn daden, moet Hij hem oordelen op rechtvaardige wijze.
Bovendien, wij zijn in onze harten van nature vervreemd van God, en daardoor in werkelijkheid reeds verloren. Niet, alsof er uit die toestand voor ons geen verlossing mogelijk zou zijn, maar die verlossing is alléén mogelijk doordat Christus kwam om het verlorene te zoeken en te redden. Ieder die, zonder in Christus geborgen te zijn, voor Zijn rechterstoel wordt gesteld, zal geoordeeld worden naar zijn werken.
Maar… God is liefde en heeft in wonderbare genade vooruitgegrepen op de oordeelsdag. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.” (Joh. 3:16)

Dezelfde gezegende Zoon van God, die als Zoon des mensen op de rechterstoel zal zitten en de levenden en de doden zal oordelen in Zijn verschijning en Zijn Koninkrijk, is reeds lang vóór die oordeelsdag gekomen als Zaligmaker om voor hun zonden te sterven “naar de Schriften.”
Wie in die Zoon van God gelooft, zal gered worden; wie niet gelooft, wordt geoordeeld. Dat is de duidelijke uitspraak van Gods Woord. En het is zéér ernstig te bedenken, dat zij die de Heiland en de boodschap der verlossing verwerpen, dubbel schuldig zijn: zij hebben niet alleen gezondigd tegen Gods heiligheid, maar ook Zijn genade versmaad.
Een oprecht geloof in de Zoon van God, vrucht van de werkzaamheid van de Heilige Geest in ons hart, wordt altijd gekenmerkt door een ontwaakt geweten, dat de noodzakelijkheid van genade en vergeving voelt. Het is juist dat oprechte berouw, die droefheid voor God over de zonde, dat gevoel van het oordeel rechtvaardig verdiend te hebben, waardoor Christus en Zijn genade en Zijn verlossingswerk zo uitnemend kostbaar worden voor ons arme hart.

Maar dan ook klinkt de blijde jubel: “Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften.” (1 Kor. 15:3). “Die zelf onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht heeft.” (1 Pet. 2:24). “Want Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.” (1 Pet. 3:18)
En wat is het resultaat van Zijn sterven voor mij? Dat ik volkomen en eeuwige vergeving van zonden heb overeenkomstig de heerlijkheid van God.
“Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door deze u vergeving van zonden verkondigd wordt.” (Hand. 13:38). “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, de vergeving van de zonden, naar de rijkdom Zijner genade.” (Efe. 1:7)

Blijvende vergeving?

De vraag is echter: Is deze vergeving inderdaad absoluut en voor alle eeuwigheid?
Het is natuurlijk voor de vrede van onze ziel van het hoogste belang hierover volle klaarheid te hebben. Vele Christenen verkeren min of meer in het onzekere over de zonden, waaraan zij zich na hun bekering helaas schuldig gemaakt hebben. Is daar opnieuw vergeving voor nodig, en zouden zij anders toch nog verloren gaan? Of hebben wij bij onze bekering de volle vergeving van ál onze zonden verkregen, ook van die welke wij later nog begaan? Was die vergeving ‘eens en voor altijd’ en geldig voor alle eeuwigheid?
Het Woord van God laat ons over deze vraag gelukkig niet in het onzekere. Het verklaart, dat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedt (Hebr. 9:22). Als wij dus voor nieuwe zonden opnieuw vergeving nodig hadden, zou Christus opnieuw Zijn bloed moeten storten, d.i. sterven. Laten wij toch niet vergeten, dat, toen de Heiland voor ons stierf, ál onze zonden nog in de toekomst lagen, zowel die van vóór als van na onze bekering.
Misschien zal men hiertegen in brengen, dat wij voor nieuwe zonden een nieuwe toepassing van het bloed van Christus, een nieuwe besprenging met Zijn bloed nodig hebben. De Schrift echter verbindt de besprenging ten nauwste met de bloedstorting, zodat voor elke besprenging een nieuwe bloedstorting nodig is (Hebr. 9:18-22).
Als het éénmaal-besprengd-zijn met Zijn bloed, het eenmaal-vergeving-ontvangen niet voldoende was, dan zou de Heer Jezus telkens opnieuw Zijn bloed moeten storten, ja “…dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld. Maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door Zijn offer de zonde weg te doen.” (Hebr. 9:26)

De Schrift is overduidelijk op dit punt. Christus is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterzijde van God. Niet zoals de joodse priesters, die voortdurend staan moesten bij het altaar, om de offers te brengen, die geen zonden konden wegnemen. De Heiland zit aan Gods rechterhand, omdat Hij reeds álles volbracht heeft wat voor de vergeving van onze zonden nodig was.

Alle zonden?

“Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden.” Hij zit daar aan Gods rechterhand “…totdat Zijn vijanden gemaakt zijn tot een voetbank voor Zijn voeten.” (Hebr. 10:11-14) Dan zal Hij opstaan, om hen te oordelen; maar voor Zijn vrienden, d.i. voor de gelovigen, is Hij zittende, omdat het werk volbracht is en zij derhalve geen geweten van zonde meer hebben (vs. 2).
Zijn alle zonden dus vergeven? Of slechts een deel ervan? Dat zou weinig waard zijn. Neen, “…zalig de man, wiens zonde de Here geenszins zal toerekenen.” (Rom. 4:8)
En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis: “…hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken.” (Hebr. 10:15-18)
Zie hoe scherp Hij de zaak stelt als Hij vervolgt: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen offer meer voor de zonde.” Daar is geen offer meer nodig, maar het is er ook niet; zodat indien onze zonden niet volkomen vergeven en uitgedelgd waren, ze ook nooit meer uitgedelgd kunnen worden.
Hoe meer wij deze dingen overwegen bij het licht van Gods Woord, hoe duidelijker zij ons worden. Christus is de Rechter van allen. Als ik nu door het geloof mag jubelen: 'Hij heeft mij lief, en mij van mijn zonden gewassen in Zijn bloed' (vgl. Openb. 1:5), hoe kan Hij dan, als ik sta voor Zijn rechterstoel, mij de zonden nog toerekenen die Hijzelf heeft gedragen en weggedaan? Dan zou Hij de waarde van Zijn eigen werk verloochenen, en dat is toch onmogelijk.

Heerlijkheid

Nog iets. Als wij gelovigen zijn, zullen wij straks opgewekt worden in heerlijkheid (1 Kor. 15:43). Ja, Christus zelf is het, Die “ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt.” (Fil. 3:21) Als dit zo is, hoe zou er dan enige twijfel kunnen rijzen aangaande de vergeving onzer zonden? Ook Johannes 5:24 is op dit punt volkomen duidelijk: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie Mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.”

Is God dan onverschillig omtrent onze zonden? Stellig niet. Maar Hij gaf Zijn Zoon voor ons. Christus heeft de zonden reeds gedragen, en kan ze niet toerekenen aan wie geloven in Hem en in de Vader, die Hem zond. Hij heeft gezegd: “Indien gij niet gelooft dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven.” (Joh. 8:24) Dit houdt in, dat als wij wel in Hem geloven, wij de vergeving der zonden hebben. Niet maar van een deel der zonden, om voor de andere veroordeeld te worden. Neen, “hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken.” De Roomse kerk ontkent deze volkomen en eeuwige schuldvergeving. Zelfs de paus kan in dit leven er nooit geheel zeker van zijn, of hij in de hemel komt… Ieder mens heeft telkens opnieuw vergeving van zonden nodig. Zij is in elk geval consequent in haar leer, want zij leert tevens dat er een gedurige herhaling van het offer van Christus is; het wordt namelijk herhaald in het misoffer. Elk misoffer, door de Roomse priester opgedragen, zou een onbloedige herhaling zijn van het bloedig Offer van Golgotha. Doch daarmede loopt zij meteen vast in haar eigen consequentie; want een onbloedig offer kan geen zonden wegnemen: “…zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving.” (Hebr. 9:22).
De volle en eeuwige vergeving van zonden was aan de Joden onder het Oude Testament onbekend. Zij kregen een soort kwijtschelding apart voor elke zonde, die zij begaan hadden. Hun zonden waren ‘bedekt’. Daarom was er een gedurige en eindeloze herhaling van het offer; want zonder bloedstorting geschiedt er immers geen vergeving.
Doch juist die eindeloze herhaling bracht het tegendeel van zekerheid. Ieder nieuw offer was immers het bewijs, dat het vorige niet voldaan had. De Hebreeën 10:1-4 zegt het zo duidelijk:

“Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden te volmaken. Immers zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen die de dienst verrichtten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden. Doch daardoor juist werden ieder jaar de zonden in gedachten gebracht; want het is onmogelijk dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.”

Daarom ook mocht een Jood nooit binnentreden achter het voorhangsel in het Heilige der heiligen, waar God woonde. Hij was buitengesloten. De weg naar het Heiligdom lag niet voor hem open (Hebr. 9:8). De voorhang in de tempel is open gescheurd van boven naar beneden als met Gods eigen hand (Matt. 27:1). Op grond van het werk van Christus hebben wij vergeving van zonden (Hebr. 10:17-18) en bezitten wij volle vrijmoedigheid. Wij worden opgeroepen om in te gaan in het Heiligdom door het bloed van Jezus, en toe te treden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs (vs. 19-22). Wat een bewijs, dat onze zonden waarlijk en voorgoed zijn weggedaan.
Protestantse gelovigen bidden soms: 'Here, doe genadig verzoening over onze zonden'. Of: 'Reinig mij van schuld door Uw dierbaar bloed'.
Als zij de waarheid verstonden zoals de Schrift ons leert, zouden zij dit niet zeggen. Ook vele liederen bevatten uitspraken, die in dit opzicht met de waarheid Gods in strijd zijn, en die het klare inzicht in die waarheid voor onze harten verduistert.

Gods Woord leert de volle en eeuwige vergeving
van al onze zonden door het bloed van Christus.

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'