Overweldigende genade

Overweldigende genade

De Bijbel zegt in Efeziërs 2 dat de gelovigen in deze bedeling deelhebben aan de overweldigende rijkdom van Gods genade, die in de komende eeuwen getoond zal worden. Die genade is zo groot, dat menigeen moeite heeft haar volledig te aanvaarden. Het is nauwelijks te bevatten, maar door het geloof een bron van grote vreugde!

Op een bijeenkomst die we enige jaren geleden bezochten, verklaarde de voorganger plotseling: 'Ik denk niet dat ik gered ben'. Terwijl iedereen zich verbaasde voegde hij er nog iets aan toe: 'Ik denk niet dat ik gered ben, ik weet dat ik gered ben'.
Had deze prediker het recht om voor zeker aan te nemen dat hij gered was, zonder te weten welke beproevingen en ervaringen hem in de toekomst nog ten deel zouden vallen?
Het antwoord is: Ja, want hij baseerde zijn uitspraak op het feit dat hij gered was "door genade" (Efe. 2:5,8) en stelde zijn vertrouwen op de absolute alleenheerschappij van die genade!

'De absolute alleenheerschappij van de genade'
Strikt genomen is dit geen Bijbelse uitdrukking, maar het is zeer zeker een bijbels begrip, een bijbels thema. We hebben deze uitspraak woord voor woord overgenomen uit het commentaar op het eerste vers van Romeinen 6 in de 'Concordant Commentary of the New Testament' van A.E. Knoch.

Wat is nu de betekenis van 'alleenheerschappij'? Het woordenboek beschrijft een 'alleenheerser' als 'iemand die zijn gebied met onbeperkte oppermacht regeert, zonder rekening te houden met de wensen van hen over wie hij regeert'; ook wordt een alleenheerser als een 'despoot' of 'tiran' omschreven. Dus absolute macht en absolute zeggenschap. Het woord is afgeleid van het Griekse woord 'despotes', dat inderdaad een Schriftuurlijke term is, omdat het verschillende keren vertaald is als "Heere" (o.a. Hand. 4:24: "Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt" en "Heerser" (o.a. Openb. 6:10: "En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser". In de concordante vertaling is het als 'Eigenaar' vertaald. Het wordt gebruikt voor iemand die volledige beschikking heeft over anderen, zoals een meester over de slaaf. Bijvoorbeeld: 1 Timotheüs 6, vers 1: "Dienstknechten die het slavenjuk dragen, moeten hun eigen meester (despotes) alle eer waard achten".
Een aardse alleenheerser, een despoot, is een heerser die zover als hij mogelijkerwijs gaan kan, alle dingen bepaalt naar zijn eigen wil; die geen aandacht schenkt aan de verlangens van zijn onderdanen als zij op enigerlei wijze tegenstrijdig zijn met zijn doel; die meedogenloos zijn plannen uitvoert. Hitler en Stalin waren tirannen en despoten. Het moderne woord voor een alleenheerser is 'dictator'.
Er is een menselijk gezegde dat zegt: 'Elke vorm van macht ontaardt en absolute macht ontaardt totaal'. Het is nooit een goede zaak geweest voor mensen om teveel macht te hebben. Zij kunnen het niet dragen, hun hoofden slaan dikwijls op hol. De loop van de geschiedenis toont aan dat een man met absolute macht spoedig een tiran wordt. Alleen God kan absolute macht worden toevertrouwd. En waarom kunnen we vertrouwen en verheugd zijn in het feit dat God iets heeft dat we niet aan een mens durven toe te vertrouwen? Eenvoudigweg omdat we weten dat God altijd recht doet. En ook, dat God liefde is.

God is een Alleenheerser
Paulus spreekt in Efeziërs 1:11 over: "Hem Die alle dingen werkt overeenkomstig de raad van Zijn wil" en in Romeinen 9:20 vraagt hij: "Want wie weerstaat Zijn wil?"
In 2 Kronieken 20:5,6 lezen we: "Toen ging Josafat tussen de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis van de HEERE, vóór de nieuwe voorhof, en zei: HEERE, God van onze vaderen, bent U niet die God Die in de hemel is? Ja, U bent de Heerser over alle koninkrijken van de heidenvolken. In Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand tegen U kan standhouden".
Ja, God oefent een alleenheerschappij uit over het gehele universum, maar we zijn er dankbaar voor, omdat Hij liefde is, en omdat alles wat Hij doet volkomen juist is. Hoewel Hij geen tegenstand duldt in de voortzetting van Zijn plan is Hij nooit een tiran. Als Hij toestaat dat iemand lijdt onder het kwaad, dan is dat altijd met het doel dat het goede het gevolg zal zijn. Zijn soevereine wil is de uiteindelijke redding en zegening van allen: "opdat God zij alles in allen" (1 Kor. 15:28b).

Absolute volmaaktheid
Als een Alleenheerser verlangt God honderd procent loyaliteit en trouw, rechtvaardigheid en liefde van Zijn onderdanen. In Genesis schiep Hij Adam en Eva, een onschuldig paar in ideale omstandigheden, met wie Hij voortdurend kon wandelen en spreken. Maar hoeveel was er nodig om deze gelukkige staat van verbondenheid te bederven? Slechts het eten van een stuk fruit.
Het is waar dat dit een daad van ongehoorzaamheid aan het directe gebod van God was. Maar laten we onszelf afvragen of zo'n ongehoorzame daad van een van onze kinderen zou hebben geleid zulke vergaande gevolgen. De volgende dag zou de overtreding weer vergeten zijn. De in onze ogen onbeduidende overtreding toont evenwel het principe aan dat de geringste fout voldoende is om alles in Gods ogen te bederven. Hetzelfde principe wordt velen eeuwen later door Paulus bevestigd als hij zegt: "Weet u niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt?" (1 Kor. 5:6; Gal. 5:9); en later door Jakobus: "Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden" (Jak. 2:10).
Toen God Israël verkoos om Zijn volk te zijn, bestemde Hij hen om een "heilig volk" (o.a. Deut. 7:6) te zijn - geheel en al voor God - en iedereen die het volk ontheiligde door afgoden te dienen moest gedood worden, afgesneden van het volk. Ook de zevende dag was bepaald om een heilige dag te zijn, en iedereen die faalde deze heilig voor God te houden door op die dag zelf te werken, of zijn familie, moest op dezelfde manier worden afgesneden. Op dezelfde wijze moesten de offers die gebracht werden op het altaar van de Tabernakel zonder smet zijn, en de dienstdoende priesters moesten een tot in details uitgewerkt ritueel foutloos uitvoeren. Al deze dingen waren voorbeelden, die bedoelden de absolute volmaaktheid van Gods eisen aan te tonen. Gods norm is honderd procent.

Wij weten nu dat deze absolute norm van volmaaktheid onbereikbaar was voor de mensheid. Nadat Paulus in Romeinen 3:11-12 verklaard had: "Niemand is verstandig…niemand doet goed, ook niet één", was hij genoodzaakt in vers 19 en 20 toe te voegen: "Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God. Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde".
Hier ontstaat een impasse waaruit, menselijk gesproken, geen uitweg mogelijk is. Maar met de volgende zin, beginnend met "Maar nu is", wijst Paulus op een mogelijke oplossing van het dilemma "buiten de wet", hoewel hij benadrukt dat er geen onderscheid is tussen de mensen: "want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God".
Nadat Paulus dit laatste vastgesteld en benadrukt heeft, is hij gereed om de oplossing van het probleem naar voren te brengen. Deze oplossing wordt in z'n geheel verschaft door God. De mens speelt daarin geen rol. Het is samengevat in deze tekst die wij allen uit het hoofd zouden moeten leren: "en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus" (Rom. 3:24).
Later komen we hierop terug, maar laten we er voor dit moment nota van nemen dat de verlossing, die in Christus Jezus is, tot ons komt uit Gods Genade en niet uit werken der wet.

We hebben al gezien dat God een norm heeft vastgesteld van honderd procent. Als Hij dat van ons verlangt, mogen wij het ook van Hem verwachten. Bijvoorbeeld als Gods norm van trouw honderd procent is, dan houden we daaraan vast. En als God ons niet trouw blijft op een klein onderdeel, welke garantie hebben wij dan dat Hij Zijn woord houdt met betrekking tot belangrijke zaken? God moet in alle dingen (ge)trouw zijn als we volledig ons vertrouwen op Hem stellen. En dus geeft Hij ons in de hele Bijbel voorbeeld na voorbeeld van Zijn trouw, in het bijzonder in de vervulling van profetieën die eeuwen daarvoor gedaan waren.
We verwachten ook van God dat Hij Almachtig is. Als iemand in staat is Hem in iets kleins tegen te werken, welke zekerheid hebben we dan dat Hij, vroeger of later, niet overwonnen wordt in een grotere aangelegenheid? Als Hij niet Almachtig, Alomtegenwoordig, de Allerhoogste is, waar ligt dan de basis van onze verwachtingen? En wederom, als Hij niet Alwetend en de Alwijze is, waar is dan de zekerheid dat Hij alle problemen van de mensheid en van het universum in orde zal brengen tot volledige tevredenheid van allen?
Christenen zijn het erover eens dat de eis van Gods rechtvaardigheid ook onberispelijk zal zijn, en dat de Heere erop gebrand is te verzekeren dat Hij niet alleen "Zelf rechtvaardig is" (Rom. 3:26), maar ook Degene die "hem rechtvaardigt, die uit het geloof in (letterlijk: van) Jezus is" (Rom. 3:26). Het menselijke gevoel voor rechtvaardigheid (of schijnbare rechtvaardigheid) is in het algemeen veel intenser dan een aantal andere gevoelens. Hij meent al gauw onrechtvaardigheid waar te nemen, ook als daar eigenlijk geen sprake van is. Vaak zal een oprechte onderzoeker van Gods Woord het gegeven van de absolute alleenheerschappij van genade niet onderschrijven uit angst beschuldigd te worden van het beledigen van de absolute rechtvaardigheid van God.

Genade en werken
Toch, als iemand honderd procent tentoonspreiding van Gods rechtvaardigheid en van Zijn macht en trouw verwacht, zou hij dan ook niet honderd procent moeten verwachten van de manifestatie van Zijn genade, die een uitdrukking van Zijn liefde is?
Als we geen enkele twijfel hebben aan Gods volkomen heiligheid, Zijn macht of Zijn trouw, zullen we dan niet mogen verwachten dat er eenmaal een volkomen, volledige, alomvattende manifestatie van Zijn genade zou zijn?
Wij geloven, dat God dit toont door middel van Zijn heiligen van vandaag, en dat onze redding te danken is voor de volle honderd procent aan Zijn genade.
Paulus schrijft in Efeziërs 2, vers 8-10: "Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen".
Uit genade bent u zalig geworden. Een andere vertaling zegt: "U bent behouden door het geloof voor de genade". Het is bekend dat voorzetsels bijzonder moeilijk te vertalen zijn van de ene taal in de andere, en hoewel de vertaling 'uit of door genade' grammaticaal juist is, is de andere vertaling 'voor genade' ook legitiem en de gedachte is schitterend!
'Voor de genade' betekent: voor de zaak van de genade! Voor het doel van de genade! Opdat God in staat zal zijn een volmaakte genade in al haar schoonheid en volheid te openbaren. Onze redding is Gods mogelijkheid iets van die geweldige waarheid te laten zien, wat Hij anders niet zo volledig zou kunnen tentoonspreiden.

Genade is een bewijs van liefde dat verleend wordt aan iemand die het tegendeel verdient!

Als zodanig is genade een totaal onverdiende gunst, die volmaakt getoond wordt in ons, leden van de gemeente die het Lichaam van Christus, door ons te transformeren van onwaardige zondaars naar de glorieuze gelijkenis aan het beeld van onze Heer en Heiland. De geringste toevoeging van een eigen verdienste neemt de volkomenheid van die genade weg!

Als dus deze genade in al zijn grandeur getoond moet worden in ons, moet elke veronderstelling van 'werken' volledig verwijderd worden, want Paulus zegt in Romeinen 4:4: "Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is". Met andere woorden, als we werken, verdienen we loon. Als het ons dus toegestaan is om te werken voor onze genade zodat we het verdienen, dan is het niet langer geheel en al genade!

Tegenwerpingen
Maar iemand kan zeggen: 'werken horen er toch wel bij?' De Bijbel zegt: "geschapen om goede werken te doen" (Efe. 2:10). Hier is het nà de verzen 8 en 9, dat werken genoemd worden. Eerst genade, dan geloof en daarna werken. Bovendien zijn het in werkelijkheid Gods werken, en niet de onze. Hoe kunnen ze van ons zijn als zij ‘tevoren bereid zijn’? Bovendien, we worden niet gevraagd om daarin te werken, maar daarin te wandelen.

Iemand anders kan opmerken: is het geloven op zich al geen soort verdienste? Mogen we zo vrij zijn A.E. Knoch te citeren? Hij zegt: 'Geloof heeft niet de minste verdienste. Wij vinden het geen verdienste een eerlijk mens te geloven. Het is geen inspanning. Het is geen werk. Geloof is het eenvoudige en vrije kanaal dat God gekozen heeft om Zijn rechtvaardigheid aan ons te kunnen verlenen. Laat ons daarom juichen om Zijn verklaring: "Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade" (Rom. 4:16) en "Want door genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God" (Efe. 2:8).

Nu wordt nog een derde argument ingebracht. Het vlees is niet gezind zijn volledige machteloosheid toe te geven in deze aangelegenheid en verlangt steeds enige verdienste te claimen voor onze redding.
Het feit is, dat niemand tot God kan komen uit zijn eigen vrije wil. Niemand kan tot de Vader komen dan door Jezus Christus, Die "de Weg, de Waarheid en het Leven" (Joh. 14:6) is, en Hij zegt: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de vader, die Mij gezonden heeft, hem trekt" (Joh. 6:44). Paulus zegt in
Romeinen 12, vers 3: "...naar de mate van geloof, zoals God die aan ieder heeft toebedeeld".
Wat zegt Paulus in Filippenzen 2, vers 12 en 13? "...werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen". Dit betekent dat toen God dit geschenk van genade onder onze aandacht bracht, Hij werkzaam was in onze gedachten om ons gewillig te maken dit te ontvangen.
Denk ook aan het gebed van Paulus voor de Filippenzen: "Ik dank mijn God, telkens wanneer ik aan u denk - in gebed van mij voor u allen bid ik altijd met blijdschap, vanwege uw gemeenschap aan het Evangelie, van de eerste dag af tot nu toe. Ik vertrouw erop dat Hij Die in u een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op de dag van Jezus Christus” (Filipp. 1:3-6).
Ja, vanaf de allereerste dag is God begonnen in en aan ons het goede werk der genade uit te werken!

Naar: 'Overwhelming Grace' - John H. Essex

Duizenden lezers gingen u voor. Ondersteun AMEN. Word ook abonnee!

Nieuw in de Morgenroodreeks

De Morgenroodboekjes komen uit in de Morgenroodreeks: een serie Bijbelstudieboekjes die sinds 1960 wordt uitgegeven. De in deze reeks verschenen boekjes zijn handzaam en praktisch en helpen je verder om de Bijbel beter te leren kennen.

"Zoon" in het Oude Testament - Een speurtocht naar de Naam van Gods Zoon

In Spreuken 30 wordt een vraag gesteld over God: "Hoe is Zijn Naam en hoe is de Naam van Zijn Zoon ...?" (vs. 4b). Wat bijzonder dat hier - circa 1000 jaar vóór Christus - ervan uitgegaan wordt dat God een Zoon heeft! Naast de vele Oudtestamentische verwijzingen naar de Persoon en het werk van Christus, wordt slechts in Spreuken, de Psalmen en het boek Jesaja naar Hem verwezen met het woord "Zoon". Aan de hand van deze teksten zoeken we naar het antwoord op de dubbele vraag uit het Spreukenboek. Het antwoord vinden we uiteindelijk in het Nieuwe Testament. Dat antwoord is verrassend!

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Zoon'

Levend water

Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde, een essentieel onderdeel van de natuur en noodzakelijk voor het (ontstaan van) leven.
In dit boekje gaat het niet zozeer over water als vloeistof, maar vooral over geestelijk water. Dat wil zeggen: water als aanduiding van waarachtig leven, voortkomend uit Gods Geest.
Daarnaast verwijst water ook naar Gods Woord, dat levend en krachtig is. Vandaar de titel van dit boekje: levend water.

Ook als e-book verkrijgbaar!

Meer info & bestellen 'Levend water'

Schatten uit Gods Woord - 4

De serie Schatten uit Gods Woord bevat boeken waarin allerlei Bijbelse onderwerpen worden behandeld. Deze onderwerpen kun je zien als schatten die je opgraaft vanuit Gods Woord. David zegt: "De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal" (Ps. 12:7). Hij schrijft dit om daarmee de betrouwbaarheid van Gods woorden te onderstrepen. Zij staan wat dat betreft lijnrecht tegenover de woorden die trouweloze mensen spreken (zie vs. 2-5). Wat God zegt in Zijn Woord kun je zonder meer aannemen; Hij is immers Zelf de waarheid! Daarom is het zo de moeite waard om de Bijbel te lezen, te overdenken en te leren begrijpen. Daar word je wijs van!

Dit vierde deel bevat 22 hoofdstukken over even zoveel onderwerpen. 

Spreuken 3:13-15 zegt:
"Welzalig is de mens die wijsheid vindt,
de mens die inzicht verkrijgt, want
- haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver en
- haar inkomen beter dan bewerkt goud,
- zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken".

Meer info & bestellen 'Schatten uit Gods Woord - 4'